"Daar zittie, agent," schreeuwde de stoelenverhuurder. "Hij wil mijn
eigendom niet teruggeven."
De agent, oud, ervaren en kalm, knipoogde naar Martenglass.
"Het spijt me u te moeten storen, meneer, maar deze man wil zijn
stoel terug."
Martenglass stond meteen op.
"Is het werkelijk? Grutjes. Daarvan had ik geen idee. Het spijt me bui
tengewoon. Verre zij het van mij deze goede man te ontrieven, een
parel voor zijn nageslacht, daaraan twijfel ik niet. Hij was een beetje
onsamenhangend tijdens onze voorgaande ontmoeting. Ik begreep
hem niet. Ik hield hem voor de dorpsgek. Vergeef me."
Met een stramme buiging verontschuldigde Martenglass zich en liep
weg, terwijl hij, zo heimelijk mogelijk, de grote warme tranen weg
veegde die zonder ophouden in zijn ogen opwelden.
23