Het is duidelijk dat de ontwerper de sage, hier legende genoemd, helemaal voor zijn eigen reclamedoeleinden heeft gebruikt. De eeuwige vervloeking van de zeeman wordt hier gemetamorfoseerd in de blijvende zegeningen van het pilotendom. De techniek weet overal weg mee. Het is de dichter Nijhoff die in zijn genoemde inleiding de techniek een compliment geeft. Hij spreekt van 'de trots der techniek, hier als schepper opgetreden, die wat los in overleveringen zweeft (hiermee doelend op de Vliegende Hollander, LV) heeft uitgewerkt en vast gelegd.' Hierna volgt dan een verwijt aan de dichters van Nederland dat zij de taak om 'onze sterkste legende in een werkelijkheids- verbeelding te doen spreken tot ons volk' hebben overgelaten aan de techniek. Of Nijhoff heeft de Vliegende Hollander-gedichten van Slauerhoff niet gekend, wat niet erg aannemelijk is, of hij ignoreert ze bewust (onbewust?) om het uitzonderlijk karakter en het nationale belang van zijn eigen dichterlijke poging tot bewerking van 'onze sterkste legende' wat meer reliëf te geven. Ik laat de kenschetsing van de Vliegende Hollander als onze sterkste legende graag voor rekening van Nijhoff; het spel dat Nijhoff met de weinige gegevens van de 'legende' weet te componeren stijgt ver uit boven de tour de force waarmee de techniek de sage misbruikt voor haar commerciële doel einden, hoe geslaagd ik de plaat in artistiek opzicht ook vind. Dat onze dichtkunst tekort is geschoten en de sage heeft laten 'ver duisteren in nevels van onderbewuste kwellingen', zijn uiteraard verwijten die te maken hebben met de taakopvatting die Nijhoff in die jaren over de dichtkunst had. Vermeldenswaard is tenslotte de opmerking van Nijhoff dat 'een onlangs verschenen proefschrift tot de slotsom kwam, dat de Vliegende Hollander moet verklaard worden uit Freudiaanse gevoels- complexen...' Dit is volgens Nijhoff 'een bewijs, hoever de ver duistering (van de sage) reeds gevorderd was, hoezeer, met andere woorden, onze dichtkunst in dit opzicht tekort is geschoten'. Het zonder bron vermelde 'onlangs verschenen proefschrift' is niet te achterhalen. Waarschijnlijk doelt Nijhoff op de studie van Kalff, die in 1930 al niet meer zo erg recent was, maar waarin Kalff inder daad zich aansluit bij de bekende psycho-analytische verklaring van Freud en Jung t.a.v. mythen en sagen. Dit is zeker niet de slotsom van het vermeende proefschrift, maar een van de verklaringen van de sage die voor Kalff geldig is. Hij zegt dit aldus: 'Lapidair gesproken 50

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 1993 | | pagina 50