kon worden overzien uitgedijd tot het enorme, gefragmentariseerde
gebied dat zij aan het eind van de negentiende eeuw geworden was.
Van groot gewicht is daarbij dat de wetenschap sinds het eind van de
bovengenoemde periode ook naar binnen is geslagen: de mens en dus
ook de bedrijver van wetenschap werd object van wetenschappelijke
reflectie en onderzoek, alsook taal en middelen van de wetenschap en
de structuur van het wetenschapsbedrijf. Het mensbeeld werd ver
wetenschappelijkt en dus gerelativeerd, en de idee van de Waarheid
verloor tegelijk haar glans om ten slotte te bezwijken onder de last
van de woorden, gewijd aan de kleine waarheden van de specia
lismen.
De professionalisering en specialisatie van de kennis heeft de biblio
theek van het mensdom met honderden nieuwe afdelingen verrijkt,
maar schiep tegelijk een nieuw type barbaar: de specialist die de
dilettantische encyclopedist verving, en die een 'ónwetende-geleerde'
is, iemand 'die zich in alle vraagstukken waarvan hij niets weet, zal
gedragen, niet als een onwetende, maar met al de aanmatiging van
iemand die op zijn eigen gebied een geleerde is'. Aldus José Ortega y
Gasset in De opstand der horden (1929).
Met hetzelfde recht kan natuurlijk gezegd worden dat de dilettant
dezelfde aanmatiging ten toon spreidt ten aanzien van alle spe
cialismen, waarvan hij hoogstens zeer oppervlakkige kennis kan
bezitten. Maar uit deze laatste opmerking spreekt misschien de moe
deloosheid van de laat-twintigste-eeuwer die de ondergang van het
optimistische kennisgeloof achter zich weet. Kennis van de wereld is
vervangen door kennis van modellen en operaties; en door wankele
kennis van de kennis. De taal is in de twintigste eeuw losgemaakt van
de wereld.
Edgar Morin spreekt in La connaissance de la connaissance (1, 1986)
van een 'pathologie van de kennis', veroorzaakt door de grote split
sing van filosofie en wetenschap: de operationele resultaten van de
wetenschap worden niet meer geconfronteerd met de bespiegeling
omtrent de zin en drijfveren van de wetenschappelijke activiteit -
tenzij in het kleine specialisme van de wetenschapsfilosofie.
Sinds de Grieken is de filosofie van universeel gericht streven naar
wijsheid en kennis eigenlijk ingekrompen tot marginale reflectie
omtrent de begrippen die het instrumentarium uitmaken van de van
de filosofie afgescheiden wetenschappen. Men zoekt niet meer naar
antwoorden maar bestudeert vragen; betreedt niet langer gewapend
11