4. De wereld, vernamen we, wordt gecreëerd door onze eigen waar neming, en die waarneming is geconditioneerd door bouw en werking van ons zenuwstelsel. Maar hun zienswijze, zo erkennen Maturana en Varela, is zelf een voortbrengsel van de cognitie die door het biologisch erfgoed geconditioneerd zou zijn. Het oog kan zichzelf niet zien, de rede kan niet achter de rede reiken. Onze zijnswijze en de verschijningsvorm van de wereld lopen in elkaar over. Het woord, de postiljon van het denken, heeft ons op de hoogte gebracht van de circulariteit van de kennis, van de relatieve betekenisloosheid van het woord. De in het woord betekende werkelijkheid is hoogstens een omslachtige reconstructie van de werkelijkheid, die zich primair als voorstelling aan ons bewustzijn voordoet. Tussen die primaire realiteitsvoorstelling en de voorstelling van die voorstelling lag sinds het vlees woord geworden is de lange omweg van het verhaal. Meer directe wijzen van 'ombeelding' zijn nu voorhanden. Het verhaal van de werkelijkheid heeft afgedaan als meest efficiënte voertuig van de communicatie. Het beeld (en de pictografie) nemen zijn plaats in. Waarmee uiteraard niet gezegd is dat het beeld de werkelijkheid minder ingenieus zou kunnen manipuleren dan het woord. Ook blijft de nog in de kinderschoenen stekende pseudowerkelijkheid van de cybernetica, de virtual reality, buiten beschouwing. Hier is van de tweeledigheid van voorstelling en verhaal eigenlijk alleen het eerste lid in het geding. Gezien de ontwikkelingen zal het woord zijn hoog tij van redekunst en schriftuur op den duur alleen nog kunnen be leven in afgelegen reservaten, ver van het sodo-culturele hoofdspoor. Voorbeelden van dergelijk verbaal isolationisme zijn in de literatuur al een tijd voorhanden. Pessoa's 'ratiodnatie' bij voorbeeld: het redenerend proza, dat zich niet bekommert om de realiteit, maar slechts om de redenering op zich en de schoonheid daarvan. Of Manganelli's credo van de literatuur als een in het talig universum opgesloten systeem van leugens die naar andere leugens verwijzen. De lezer, die eens alom gerespecteerde geletterde, zal zijn heil moeten zoeken in een subcultuur. Hij wordt een marginale fijnproever, een connaisseur van de onnutte wandelpaden van het woord. Voor die lachwekkende figuur blijven de woorden het licht van de wereld. Maar het is een licht dat, als dat van de videoschermen, onmiddellijk dooft als de lamp van zijn lichaam een barst vertoont. Bij werkelijk ingrijpende gebeurtenissen krult de taal gedienstig om, en toont haar 13

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 1994 | | pagina 13