gewacht.' Op zich raadselachtige regels, maar als de mondjesmaat in verband wordt gebracht met het vallen van de sneeuw die in kleine vlokken op de tong van het kind viel, dan is het duidelijk dat er op de wijze van het kind niets meer te redden is van de eenheidsgevoelens voor de volwassene. De dichter weet echter wel dat er nu diep in de taal op hem wordt gewacht om met de magie van zijn woord een poging te doen om die eenheid te herstellen. De taal ligt gereed om ontgonnen te worden en nieuwe werkelijkheid te scheppen. Voor de Achterberglezer klinkt dit allemaal bekend. Het grote verschil echter met Achterberg is dat André van der Veeke via de symboliek van het Sacrament de andere werkelijkheid tracht op te roepen, terwijl bij Achterberg met zijn Calvinistische achter grond enkel het woord souverein is. Het laatste gedicht van de eerste reeks (nummer 5), getiteld 'Voordracht', laat de dichter optreden als voordrager van zijn eigen poëzie. De voordracht is uiteraard hier de metafoor voor de relatie van de dichter met zijn publiek. Deze is zonder meer negatief. Ze zijn afwezig, hoe innig de band met zijn publiek ook is, het blijven 'geliefde afwezigen', met wie de dichter alleen kan spreken over het mislukken van het gedicht. Hij doet dit met het oppervlakkige gemak van de causeur, maar zijn tong is paars alsof hij op het punt staat te stikken in zijn woordenbrij die hij zijn publiek voorhoudt. Maar - de tegenstelling tussen de eerste en tweede strofe is wezenlijk - als de dichter zijn poëzie laat horen, dan 'goochelt hij meedogenloos', d.w.z. zonder er rekening mee te houden of het publiek hem begrijpt, 'met zijn smalle jeugdige stem,de stem die hij jaren gewiegd en gevoed heeft.' Het thema liefde (in haar negatieve aspecten) De tweede 'afdeling' van de bundel bestaat uit een serie van vier gedichten, die op het eerste gezicht sterk uiteenlopen, maar die bij nader inzicht een overigens vreemde samenhang vertonen. De gedichten 'Fin de Siècle' (6), 'Vampier' (7), 'Man en Zeemeermin' (8), 'Draad van Ariadne' (9) zijn geplaatst in uiteenlopende literaire decors, nl. het decor van de negentiende-eeuwse kasteelroman(ce), het decor van het eveneens romantische horrorverhaal, het decor van de legende, en tot slot dat van de klassieke mythe. Behalve deze gefingeerde decors uit het verleden waarin de gedichten zich voltrekken met hun sterk gedramatiseerde momenten, worden ze beheerst door de liefde in haar abjecte en perverse erotische vormen. De eenwording van de dichter, het sacrament, vindt haar 21

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 1994 | | pagina 21