Met vrouw liggend op de bank, wenst hij niet te worden geïdentifi
ceerd.
'Zeiksnor', zeg ik tegen zijn rug. Ik heb al hoofdpijn vóór ik hem heb.
Tegen half zes begeven we ons naar de vertrekvleugel. Eén blik op
onze reisgenoten, bijeengedreven op de blauwe wachtkamerstoelen,
is voldoende om mijn inwendig alarm in werking te stellen. Feilloos
reageert het op wat mij ogen waarnemen. Een vliegtuigvracht aan
onverbiddelijke sterfelijkheid. Mijn naam tussen die van hen op de
vervloekte dodenlijst. Ik kijk ze stuk voor stuk aan.
'Voor jullie is het niet erg', wil ik een grijzend echtpaar toeroepen.
Voor hen is de eindstreep in zicht. Maar ik!
'Zij had nog zoveel plannen.' Zo zal het er staan, in alle ochtend
bladen. En dit keer is het maar al te waar.
Mijn baan als voorlichtster is tijdelijk, de verhouding met Carel niet
minder. Een kind plan ik al jaren, een toekomst mogelijk nog langer.
Kort en goed: ik ben zelfs nog niet begonnen. Niet echt.
Wij krijgen rij dertien toebedeeld. De straf van het groene hoedje.
'Nu gaan we er zeker aan', zeg ik.
'Dat is niet rationeel', doceert Carel. 'Als rij dertien neerstort gaat de
rest noodzakelijkerwijs mee'. Zijn geloof in de mythe van de logica is
onverwoestbaar.
De stijging valt niet tegen. Het uitzicht is veel vleugel en enkele lapjes
Nederland. We zijn nog niet los, of de gezagvoerder meldt zich. Hij
stelt zich netjes voor als Paul Wouters. Volgt een lange verhandeling
die erop neerkomt dat een deel van de koffers is achtergebleven op
Nederlandse bodem.
'Shit, shit, shit', zeg ik.
'Hou je in, wil je', zegt Carel.
'Daar gaat ons schema', zeg ik. 'De pont van Kos naar Kalymnos. Die
missen we dus.'
'Lieve schat', zegt hij, ofschoon hij weet dat ik deze woorden verfoei.
'Het is helemaal niet gezegd dat juist onze koffers nog ginds zijn. En
verder zouden we het schema flexibel hanteren. Het is vakantie,
mens!' Vertel mij wat,
Ik zak terug in somberte. Deze reis zal me noodlottig worden. In het
doordringend motorengeronk bespeur ik talloze bijgeluiden.
'We zijn dood, man', zeg ik. Zijn als troostend bedoelde hand maakt
me alleen maar kregel. Honger heb ik ook. Ik richt mijn gedachten op
de maaltijd.
12