Het toestel schokt eng. Het begint. De bordjes 'gordels vast' floepen
aan.
'Lieve, lieve God', bid ik, vergetend dat ik sinds lang niet meer geloof.
'Laat het niet gebeuren. Niet nu. Een andere keer graag. Dit is niet het
moment.'
Neerstorten voor het ontbijt is één ding. Dat het bovendien moet
gebeuren terwijl ik in een rothumeur ben, dat maakt het onverteer
baar. Het moet in vrede, niet?
Wees gegroet, Maria. Onze Vader die in de hemel zijt. De Oefening
van Geloof ben ik vergeten. Vergeef ons onze schulden. Vergeef ons
onze schulden.
Terwijl P. Wouters uitlegt hoe turbulentie ontstaat, eet ik mijn
omelet. Golfjes in de lucht, mijne dames en heren.
'U ziet ze niet, maar voelt ze wel.'
'Dank u zeer.'
'Je houdt je kranig', zegt Carel.
'Ik ga slapen', zeg ik, onaangedaan.
Ik schrik wakker van het bericht dat de daling is ingezet. Als we uit-
getaxied zijn ben ik één tel ontzaglijk opgelucht. In stilte dank ik
God, waarbij ik niet vergeet Maria te noemen.
Van oudsher hecht ik aan haar voorspraak veel waarde.
In de aankomsthal tilt het boerenechtpaar stralend de bagage van de
lopende band. Die van ons blijft uit. Steeds grotere gaten vallen
tussen de koffers, totdat de aanvoer stopt.
'Zei ik het niet', zeg ik kribbig.Wij hebben weer pech. Rij dertien, ik
zei het toch.' Chagrijnig laat ik me op de rand van de nu lege band
zakken.
Ruim twee uur later verlaten we de hal. Het zonlicht duikt agressief
naar mijn ogen.
Met een krankzinnige vaart rijdt de taxi het eiland over. Bij een
tot immens terras omgebouwde boulevard zet de chauffeur ons af.
Zonder een woord te zeggen vertrekt hij.
We installeren ons aan een tafel bij het water. Mijn hoofd bonkt,
kraakt en kermt.
Ik neem een handvol Finimals.
'Die Finimal wordt jouw dood nog eens', zegt Carel.
'Nou, en?', zeg ik. 'Was ik maar dood.'
De angst in het vliegtuig lijkt lang geleden.
'Blijf jij bij de koffers', zegt Carel. 'ik ga een kamer zoeken.' Zweet-
13