druppels glibberen over zijn voorhoofd en bovenlip. Ik deins terug voor een kus. 'Niet langer dan één nacht', zeg ik. dan ben ik alleen. De zee is prachtig turkoois, de warmte subtropisch. 'Geniet nou!', zeg ik drenzend tegen mezelf. 'Geniet of ik schiet.' Maar het is een hopeloze opgaaf. 'Wat wil je eerst horen', vraagt Carel obligaat. 'Het goede nieuws of het slechte.' Gewoontegetrouw kies ik voor het slechte. 'We zitten hier vijf dagen vast', zegt hij. 'Voor één nacht wil geen hotel je hebben.' 'Geweldig', zeg ik. 'Bedankt. Wat heb ik toch altijd veel aan jou.' Ik keer hem bot de rug toe. Het goede nieuws kan me gestolen worden. Hij pakt zijn koffer en vertrekt. Als een te zwaar beladen ezel zeul ik achter hem aan. Ik ben in een boze droom beland. De boulevard gaat over in een drukke verkeersstraat, die trilt van de hitte. Rechts razen auto's en brommers, het geluid is ongedempt, langs ons heen. Slechts door het trottoir van het verkeer gescheiden liggen aan de linkerkant honderden toeristen te smoren. De strand stoelen op handbreedte van elkaar op het smalle kiezelstrand. De lucht van uitlaatgassen mengt zich met die van zonnebrandolie. Carel beent zonder om te kijken voor me uit. De badgastenexpositie neemt abrupt een eind. Er volgt een stuk niemandsland, waarna een verwaarloosd bouw terrein. Ooit is men hier in onbezonnen optimisme begonnen het strand kunstmatig te verhogen. De verkeersstroom buigt af. Het geruis van de motoren sterft merk waardig snel weg. Troosteloos blakert de bouwgrond in de zon, stil als een kerkhof, lelijk van vergetelheid. Daar zie ik hen opnieuw. Hij staat bij een werkloze hijskraan. Zijn outfit wijkt nauwelijks af van die van 's morgens. Een kleine con cessie aan de hitte heeft hij gedaan. De pantalon is vervangen door een onmodieuze korte broek. Het jasje hangt lusteloos over een arm. Aan de overkant van de straat staat zij. Omkijkend lacht hij haar toe, maar anders dan op Schiphol. Meer schaapachtig en of hij iets ver loren heeft maar niet weet wat. Zij lacht in het geheel niet meer. De mouwen van het rose truitje zijn onhandig opgerold. Haar armen komen er obsceen wit onder uit. Zij wacht. Zelfs haar kan niet ontgaan dat zijn zinloos staren bij de kraan teleurstelling moet 14

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 1994 | | pagina 46