te gemakkelijk liet ik mij tot smakeloze feestjes en brasserijen ver leiden. De schelle stem van mijn zus wekte mij uit een groter wor dende ergernis. Of ik het goed had gehad in Amsterdam, of ik met de schrijver geslapen had, met wie dan wel, wanneer ik terugging. Het weerzien was echt hartelijk en dat ontroerde mij. 'Ik heb iets gezien waar jij onmiddellijk voor bezwijkt,' zei ze. 'Wat is het?' 'Hij staat aan de bar.' Terwijl ik een tweede aperitief vroeg aan de geleidelijk milder wordende barman, zag ik hém in de verte met een vriend praten. Ik durfde niet beweren dat hij zich de eerste ontmoeting herinnerde. Enkele weken geleden had hij mij een onverwacht bezoek gebracht. Na een wandeling langs het kanaal gingen we in het gras zitten en hij viel tenslotte in slaap. Diezelfde dag wees ik hem erop dat hij mij blijkbaar steeds opzocht op buitengewoon vermoeide ogenblikken, wanneer hij meer nood had aan een bed dan aan mijn gezelschap. Tijdens de Gentse Feesten was hij verschillende keren een laatste glas komen drinken en eigenlijk iedere keer in slaap gevallen. Hij wist het niet meer. De overige muzikanten maakten aanstalten om het concert te begin nen. Er werd nerveus heen en weer gehold, de laatste soundchecks werden uitgevoerd. Waar bleef hij? Steeds meer begreep ik de klachten van diegenen die genoodzaakt werden met hem te werken. Hij was onbetrouwbaar; je kon er nooit op rekenen. Herhaaldelijk had hij er bij mij op aangedrongen een nieuwe afspraak te maken en even zoveel keren verzuimde hij het rendez-vous, terwijl hij dan op de meest onverwachte en ongelegen momenten wel opdaagde. Voor die jongen was ik speciaal naar hier gekomen. Hij merkte mij dan toch op en glimlachte. Zijn haren waren iets langer dan de vorige keer; hij droeg een versleten grijs T-shirt en zag er moe uit. Een dermate aantrekkelijke jongen had ik nog maar zelden ontmoet. Van de emotionele storm die hij nu nagenoeg een jaar in mij aanrichtte, had hij wellicht het flauwste vermoeden. On langs had een vriend er mij attent op gemaakt dat ik hunkerde naar een keurig, nauwgezet bestaan en tegelijk iedere mogelijkheid om in de afgrond te springen, opzocht. Hij had ongetwijfeld gelijk. Hij kuste mij - om me te laten schrikken, zei hij. En weer gaf ik mij over aan die bekende ellende. Weldra zou ik opnieuw gaan vloeken om 29

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 1994 | | pagina 61