achter de armenbanken dan er op plaats te nemen. Alleen de aller
armsten die de schaamte voorbij waren, maakten gebruik van hun
recht om zonder betaling in de kerk van een zitplaats gebruik te
maken.
De banken in de zijbeuken voorbij het midden heetten ook de kleine
bankjes. Ze waren smaller van zitting en lager van rugleuning, ze
hadden wel een knielbankje, maar geen kussens. De knieën van de
landarbeiders en hun talrijke kroost waren hard en eeltig genoeg van
het kruipen over de Zeeuwse klei. De armenbanken waren gratis, de
kleine bankjes kostten drie cent, en één cent voor de kinderen. Het
talrijke kroost van de landarbeiders, soms begeleid door hun vaders,
aan de vrouwenkant door hun moeders, was aangewezen op deze
overvolle achterbakken van het liturgische schouwtoneel. Van heel
de gewijde voorstelling die plaatsvond helemaal vooraan op de
heilige plek die altaar heette was geen spoor waar te nemen. Zou er al
een glimp van zichtbaar zijn geweest, dan stond er wel een beuken-
boomdikke pilaar het uitzicht te belemmeren.
De kleine bankjes waarin plaats was voor vier volwassenen en een
kind, waren meestal volgestouwd met zeven tot tien kinderen.
Dikwijls vulde één gezin van die grootte een hele bank. De vader
zat in het midden, links en rechts van hem zat of knielde zijn kroost.
Het zitten was wegens ruimtegebrek niet aan iedereen gegeven.
Zitten en knielen werd bij toerbeurt gewisseld. Dikwijls echter
ontbrak het toeziend oog van de vader. Geen wonder dus dat dit
achterbakse deel van het kerkgebouw een broedplaats was van
stoutigheid en ongerechtigheden. Je hoorde er het gestommel en
gebonk van klompen op de houten vloer en het gekletter van
handenvol knikkers op de blauwe plavuizen van het gangpad. Her
haaldelijk gebeurde het dat de cent die diende voor de betaling
van de plaats over de stenen rinkelde. Kinderen duwden elkaar de
bank uit, er werd heimelijk gestompt en ruzie gemaakt en oude vetes
werden met woord en daad uitgevochten.
Begrijpelijk dat dit schemerige kerkdeel bij uitstek het jachtgebied
van mijn grootvader was. Toch huisden in die kleine bankjes, die
hoewel niet geverfd, toch keurig bruin waren gebeitst, eigenlijk
alleen de 'nette' kinderen. Ik had de eer daarbij te horen, want de
armenbanken waren aan ons gezin - we waren maar met acht - uit
drukkelijk door mijn moeder verboden. Wie daar plaatsnam, hoorde
tot het schuim van het Godsrijk en had al zijn zelfrespect verloren.
12