niet tot die uitverkoren klasse behoorde en er nooit toe zou behoren,
was het uitgesloten dat hij ooit pachter kon worden. Of hij nu Swies
was en tien oppassende kinderen had, dat veranderde niets aan
zijn lage maatschappelijke status. God had de wereld nu eenmaal zo
ingericht dat er rijken en armen waren. Hij moest dankbaar zijn dat
hij dankzij de rijken elke week twee zesponders (ronde broden van
zes pond, wij noemden ze wagenwielen) van de broodbedeling kreeg.
En dat hij er maar rekening mee moest houden dat hij die zesponders
zou kwijtraken, als hij ooit kerkegrond zou pachten.
Mijn grootvader was er de man niet naar om zich door dreigementen
buiten spel te laten zetten. Hij moest begrepen hebben dat het ver
pachten van kerkegrond in laatste instantie niet onder de zeggings
macht van de pastoor alleen viel. Al had die dan gezegd dat de
rechten en plichten van elke stand in onveranderlijke wetten ver
ankerd lagen, mijn grootvader wist uit ervaring dat het menselijk
lot in Gods hand lag en dat aan die zijde best iets te sjoemelen viel.
Het zal wel nooit bekend zijn geworden wat hij in die brief aan de
bisschop geschreven had. Maar het gebeurde dat enkele weken na
het gesprek met de pastoor de kapelaan mijn grootvader aansprak
en hem vroeg: 'Wie heeft voor jou die brief aan de bisschop ge
schreven?'
Waarschijnlijk was dit een vraag op verzoek van de pastoor. Trots
moet hij geantwoord hebben, en zeker niet zonder een toon van
lichte verontwaardiging over de twijfel aan zijn schrijfkunst: 'Dat
heeft niemand voor me gedaan. Die brief heb ik zelf geschreven. Is er
soms antwoord van de bisschop?'
De kapelaan zei dat er door de bisschop informatie over hem was
ingewonnen, en dat hij er wel meer van horen zou. Dat laatste klonk
niet erg geruststellend. Mijn grootmoeder zag de bui al hangen: 'Jij
met je brieven en je geschrijf. Je richt ons gezin nog ten gronde. Als
arme moet je buigen voor de hoge heren. Arm zijn we, arm zullen we
blijven.'
'Laat mij maar, vrouw,' antwoordde hij. 'Wie op God vertrouwt is
nooit benauwd.'
Kort daarna werd hij na de hoogmis bij de pastoor ontboden. De
brief bleek zijn werk te hebben gedaan.
'De bisschop was er nogal van onder de indruk,' bromde de pastoor.
'Waar heb jij dat brieven schrijven geleerd?'
'Een beetje op school,' zei mijn grootvader, 'en verder heb ik het
mezelf geleerd. Zoiets zit in je.'
16