Stirners biografie contrasteert schril met de strekking van zijn werk:
afgezien van zijn vluchtig succes als auteur en oorspronkelijk denker
stond zijn leven in het teken van moeiten en mislukking. De
zwijgzame, correct geklede Johann Caspar Schmidt, leraar aan een
Berlijnse privaatschool voor meisjes, had niet veel om zich op te
beroemen toen hij in 1841 deel ging nemen aan de bijeenkomsten
van de Freien von Hippel in de Weinstube van Hippel aan de Fried-
richstrasse te Berlijn. Zijn vader, vervaardiger van fluiten, was een
half jaar na de geboorte van zijn enig kind gestorven; zijn moeder
hertrouwde met een apothekersassistent, die ze volgde langs een
reeks Noordduitse provinciestadjes, om uiteindelijk te belanden in
een apotheek in Kulm aan de Weichsel. Johann Caspar werd op zijn
twaalfde bij een peetoom in zijn geboortestad Bayreuth onder
gebracht en bezocht daar het gymnasium.
Toen hij twintig was trok hij naar Berlijn om te studeren: filologie,
theologie en filosofie. Hij volgde de colleges van Hegel en Schleier-
macher. Een paar keer onderbrak hij zijn studies: wegens familie
omstandigheden - zijn moeder was tot krankzinnigheid vervallen -
en om een reis door Duitsland te maken. Medestudenten hadden
hem wegens zijn hoge voorhoofd de bijnaam Stirner gegeven. Pas
in 1835 verwierf Schmidt een beperkte onderwijsbevoegdheid in de
letteren. Een grauwe periode volgde, waarin hij vruchteloos een vaste
aanstelling poogde te verwerven. Hij trouwde met de onwettige
dochter van zijn hospita, maar binnen een jaar stierven vrouw en
kind in het kraambed. In 1839 brak een tijd van relatieve voorspoed
aan. Schmidt kreeg eindelijk zijn leraarsplaats, en kon een sociaal
leven gaan leiden dat bij zijn nieuwe status paste.
Friedrich Engels moet ooit een potloodschets hebben gemaakt van
een bijeenkomst bij Hippel: een bulderende redenaar is omgeven
door een chaos van papieren en omgegooide tafels. Terzijde staat een
persoon met een zeer hoog voorhoofd - Max Stirner, de man zonder
vriend of vijand die, wanneer hij eens zijn mond opendeed, in de
toch behoorlijk radicale kring van de Jong-Hegelianen opviel door
zijn snijdend verwoorde, extreme opvattingen. Door zijn omgang
met de Vrijen begaf Schmidt, die zijn oude bijnaam als pseudoniem
ging gebruiken, zich in de journalistiek. Hij werd o.a. Berlijns cor
respondent voor de Rheinische Zeitung (1842), waarvan Karl Marx tot
voor kort de hoofdredactie had gevoerd, en hielp Ludwig Buhl met
het opzetten van diens Berliner Monatsschrift (1844). Bij Hippel raakte
48