Stirner bevriend met Marie Dahnhardt, een twaalf jaar jongere en
welgestelde vrouw. Hoewel er volgens Dahnhardt nooit sprake van
liefde is geweest, trouwden ze in 1843. Jong-Hegeliaanse vrienden
waren hun getuigen en feestgangers op eenbruiloft, zo onconventio
neel opgezet als maar mogelijk was: de dominee trof de bruidegom
en zijn gasten bij een spelletje kaart, de bruid verscheen uitdrukkelijk
laat en in haar daagse kleren, en de messing ringen die werden uitge
wisseld waren van Bruno Bauers beurs gesneden. Het paar leidde een
kalm huwelijksleven: Stirner werkte gestaag aan zijn boek, terwijl
Marie haar discrete affaires beleefde. Eind '44 kon Stirner zijn geest
verwanten tot hun verbazing een riant gedrukt boekdeel tonen: Der
Einzige unci sein Eigenthwn, met de opdracht 'Meinem Liebchen Marie
Dahnhardt'.
De Einzige bracht volgens Domela Nieuwenhuis 'de heele wereld
in ontsteltenis'. Dat was wat overdreven. Het boek wekte zeker
beroering in de kleine kringen die in het Pruisen van die dagen door
boeken in beroering waren te brengen: die van de intellectuelen
en de censuur. Kort na verschijnen werd beslag gelegd op enkele
honderden nog niet verzonden exemplaren. Maar na enkele dagen
werd dit beslag alweer opgeheven, omdat Der Einzige unci sein Eigen
thwn te ongerijmd werd geacht om gevaarlijk te kunnen zijn. Toch
zouden nog andere verboden volgen. Het boek werd in elk geval druk
besproken door andere Jong-Hegelianen en aan hen verwante figu
ren. Ook Marx en Engels wijdden er een zeer uitvoerige en uiteraard
negatieve bespreking aan, die pas in 1903 zou worden gepubliceerd
(Der Heilige Max). Maar Eeuerbach noemde Stirner 'de geniaalste en
meest vrije schrijver die ik heb leren kennen', hoewel hij de 'waar
heid van het egoïsme' in zijn boek excentrisch, eenzijdig en onwaar
had vastgelegd. En Stirners polemiek tegen de antropologie, 'met
name tegen mij', aldus Feuerbach, berustte op puur onverstand of
lichtzinnigheid.
Al snel verstomden de levendige discussies over de Einzige, en Stirner
zakte terug in de anonimiteit van Johann Caspar Schmidt. Zijn
leraarsbetrekking had hij kort voor de verschijning van zijn boek
opgegeven, mogelijk in hooggestemde toekomstverwachting, of
omdat hij al bij voorbaat het juk droeg van zijn alter ego Max
Stirner: een egoïst die misdaad en leugen predikte zou op een keurige
privaatschool niet te handhaven zijn. Met het restant van Marie's
bruidsschat zette hij nu een melkhandel op. Maar Schmidt bleek
geen zakenman. Dahnhardts achting smolt weg met haar kapitaaltje;
49