sluitend ontvouwen in het papieren universum van het vertoog. In tegenstelling tot II Principe verkondigde de Einzige een immoraliteit van louter redekunstig bereik. Zelfs het verbreken van de regels van het betoog was een functioneel onderdeel van het vertoog: 'Ook Ik verzet Me misschien al in het volgend ogenblik tegen Mijn vorige gedachte omdat ze Mij het volle genot niet meer bereidt'. De Ik die de Einzige is, is niet te relateren aan concrete individualiteit, omdat Hij van de unieke 'toevalligheid' die daarvan het kenmerk is een soort metafysische essentie vertegenwoordigt die deze toevallig heid juist uitsluit. Fichtes absolute Ik, bron van geest en natuur, is door Stirner volledig binnen het rijk van de natuur getrokken; de Ein zige is niet de bron van de wereld, maar wil de wereld en zichzelf ver teren, waarbij Hij noodzakelijk in de eigen onnoembaarheid moet te rugzinken. Na het verdrijven van alle spoken lost ook de Einzige, ont maskerd als het laatste spook, de laatste abstractie, sissend op in zijn eigen retoriek. Wat overblijft is een gat in een woud van uitroepte kens. Het antwoord op elke vraag die in die echoput geworpen wordt is een flauwe weerklank van wat de vrager zelf al had bedacht - maar dat is misschien de Stirneriaanse bevinding bij uitstek. Zo gezien heeft Max Stirner zelfs de hand in het neerhalen van het spookhuis van zijn eigen antileer. Maar duurzaam blijft Stirners determinatie van abstracte en moreel geladen begrippen als 'spoken', als valse bakens die de aspiraties en strevingen van de enkeling laten vastlopen in de modder van 'algemene' belangen die maar al te vaak de belangen zijn, of de schromelijke incompetentie moeten maskeren van degenen die deze bakens hebben uitgezet. Met behulp van het taboe en de zedelijke imperatief zullen tot de jongste dag knollen voor citroenen worden verkocht. En of de knollenkraam nu rechts of links staat opgesteld maakt niets uit. Het kan oma niet schelen dat de reden van haar ver drijving uit het verzorgingshuis nu juist het verlangen naar een 'zorgzame samenleving' is. Het baat de individuele werkloze geen fluit dat de discriminatie waardoor zijn kans op een baan vervliegt, 'positieve discriminatie' heet, of nee, 'positieve actie' inmiddels, want de corruptie van de politieke nieuwspraak kan altijd worden verfijnd. Kortom, wat zou Max Stirner hebben gezegd over dergelijke actuele sluierbegrippen? - Als het aan de atheïstische pastoors van het nieuwe fatsoen ligt helemaal niks: Stirners werk behoort zeker tot de spookbeelden van de giftigste en meest cultuurvijandige van alle 51

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 1994 | | pagina 51