het al, alles was pro deo; hij verdiende er hoogstens de hemel mee. Zolang de Kerk alle betaling kon opschuiven naar het hiernamaals, was er aan die Kerk niet veel te verdienen. Met voorschotten op de hemel kon de Kerk kwistig zijn, want de hemel zou tot in alle eeuwigheid voortduren. De vroegmis van zeven uur baarde hem weinig zorgen. Zo vroeg kwamen de kinderen en jongeren niet opdagen. Om half negen was dat anders. De benaming 'het halfnegentje' sprak boekdelen. Ieder een die wilde uitslapen - tot acht uur slapen was lang voor de meeste mensen, die tussen vijf en zeven uur opstonden - ging even naar het halfnegentje. Daarbij kwam nog dat de dienst van tien uur de hoog mis was, waar uitvoerig gezongen en lang gepreekt werd, zodat zo'n hoogmis wel tot tegen twaalven kon duren. Het halfnegentje zat dan ook altijd afgeladen vol. Meestal deed de kapelaan de mis, wat voor al wou zegen dat hij niet van eindeloze preken hield en dat hij vaart achter de dienst zette. Tussen de mis van zeven uur en half negen had mijn grootvader even tijd om te ontbijten. Hiervoor hoefde hij niet zijn stutemaele, stukkenzakje of zakje met boterhammen mee van huis te nemen, zoals bij de boeren bij wie hij op het land werkte. De pastoor was dus een edelmoedige en zelfs progressieve werkgever. De kantine op de werkplek, lang voor de kantine was uitgevonden! Of hij ook koffie kreeg vermeldt de overlevering niet, misschien wat oude miswijn of wijwater, maar dat is een oneerbiedige gedachte voor een van zijn kleinkinderen. Die pastorale boterham moest hij snel naar binnen werken, want om kwart over acht begon de tweede lichting kerkvolk al naar binnen te stromen en de eigenlijke taak van ordebewaarder nam nu een serieuze aanvang. De run op, of liever het gevecht om de vrije plaatsen begon geruime tijd voor de priester bij het altaar verscheen. Wie zich de rijkdom van een eigen gehuurde vaste plaats kon veroor loven, hoefde zich geen zorgen te maken. Hij had wat in het Zeeuws heette: een eigen bocht. Zoals de bocht voor de koeien de vaste plek in de wei is waar ze zich verzamelen om gemolken te worden, zo had de bezittende klasse een vaste plek in de kerk. Ik moest dan ook altijd aan een verzameling bonte koeien denken als het bijeengedreven kerkvee dicht opeen zat. En ik was blij dat mijn vader geen eigen bocht had, en dus niet bij die koeien hoorde, maar ergens achter in de kerk een vrije staanplaats koos, dicht bij de ingang of zelfs het 9

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 1994 | | pagina 9