Max Stirner en de spoken
Jan j.B. Kuipers
1.
Aan de dissectie van het ego sinds de late negentiende eeuw ging
de uitvinding van het autonome en ondeelbare individu vooraf.
De felste pleitbezorger van dit sociologisch atoom was ongetwijfeld
Max Stirner (Bayreuth 1806 - Berlijn 1856). Er zijn twee perioden te
onderscheiden waarin de belangstelling voor deze excentrieke
filosoof opflakkerde: de tijd van de eeuwwisseling, nadat de literator
John Henry Mackay een idolate Stirner-biografie had gepubliceerd
(Max Stirner, sein Leben utid sein Werk, 1898), en de jaren rond 1970.
Een misverstand lag ten grondslag aan veel van die belangstelling.
Zowel Mackay als de revolutionairen van omstreeks 1970 konden
Stirner pas tot geestverwant bestempelen na grove amputaties uit
zijn werk.
De kern van Stirners opvattin
gen, zoals neergelegd in zijn
hoofdwerk Der Einzige unci Sein
Eigenthwn (1844, het impres-
sum meldt 1845) is de afkondi
ging: 'Mir geht nichts über
Mich'. Het individu moest zich
losmaken van alle banden
waarin staat, godsdienst, fami
lie, recht, moraal enz. hem
geslagen hadden; het moest er
kennen dat eigenbelang de
drijfveer van het leven was, en
dat dit vergankelijke en een
malige leven geen grondslag
of doel buiten zichzelf had. De
expressie en genieting van de
eigen, unieke individualiteit
kwamen in de plaats van de
dienstbaarheid aan abstracties
en idealen, die niets dan spo
ken waren. In de Einzige ver
klaarde Stirner zich tot egoïst. Hij zette zich niet alleen af tegen de
'ouden', de dragers van het antieke wereldbeeld, maar ook tegen de
'nieuwen' (de christenen), tegen het denken van heel de geschiede-
|Der Cityijjc
unb
f e t n i q e si t fy u m.
fiftag <2C6rn$r.
'l'frlag son Dt«o ÏDiganO..
1845.
41