deze wereld verdragen." Gezien de context van het hele gedicht
moet "sneven" hier sterven betekenen en niet zoiets als het ramp
zalige leven nog voortzetten (omschrijvingen die Verdam ook geeft).
Hierna lijkt er zowaar een goed vertaalde regel te volgen. "Bewaar
voor mij een plaats naast jou." Echter bij nauwkeurig toezien zegt de
middeleeuwse dichter iets heel anders. Zorgvuldig vertaald staat er:
bewaar mijn plaats naast jou. De dichter-metgezel op aarde heeft nl.
al een plaatsje in de hemel. Dat is echter nog niet bezet en hij vraagt
Egidius of hij die plaats vrij wil houden. Zo vragen we ook in het
dagelijkse leven wel aan iemand: bewaar mijn plekje even, als we de
bedoeling hebben iets later op de bestemde plaats te komen.
De toevoeging "wat mij betreft" aan de volgende versregel is nergens
in de oorspronkelijke tekst terug te vinden. Het persoonlijk voor
naamwoord ic vooraan in de zin zal in het Middelnederlands wel
eens nadruk krijgen. Maar dat weergeven met "wat mij betreft" lijkt
me hier overbodig; het valt helemaal uit de sfeer van het gedicht; het
is tandestokersproza aan de borreltafel.
"Ic moet noch zinghen een liedekijn." Dat is onmogelijk fout te
vertalen. Alleen is de tussenvoeging van het woordje "hier" van een
schoolmeesterachtige overbodigheid.
Met de vertaling van de laatste regel levert de vertaler het sluitstuk
van zijn onkunde. "Nochtan moet emmer ghestorven sijn" wordt
vertaald met "Maar sterven moet iedereen." Het Middelnederlands
gebruikt weer een onpersoonlijke constructie. Er staat letterlijk:
"Nochtans moet er steeds gestorven worden." Een personale con
structie is echter verkieslijk boven de onpersoonlijke, generalise
rende zin "Maar sterven moet iedereen." "Emmer" betekent ook
"ooit". (Verdam, Handwoordenboek). De enig contextueel acceptabele
vertaling lijkt me: "Nochtans moet ik ooit sterven".
De tegenstelling, aangegeven door nochtans, tussen deze en de voor
afgaande zin is veel sterker, suggestiever en directer, als 'ik' onder
werp is van sterven. De ik-figuur wordt niet geconfronteerd met de
universele waarheid van de menselijke sterfelijkheid, maar met de
harde waarheid van zijn eigen eindigheid. Daardoor wordt de tegen
stelling veel dramatischer. De nog springlevende dichter moet zijn
lied nog verder zingen of hij wil of niet, maar zijn eigen dood komt
onherroepelijk; het klinkt meer als een persoonlijke troost dan als
een onpersoonlijke categorische imperatief.
13