Reuter'. (En uiteraard Hummelman).
Wie die Fritz was moet ik in de Winkler Prins opzoeken.
Een Duitse drankzuchtige schrijver.
Leraar Wesseling heeft een goedige varkenssnuit en leest verzen voor
uit eigentijdse literatuur. Een keer verontschuldigt hij zich dat hij
een bepaald vers niet met voldoende gevoel kan zeggen vanwege
zijn dikke lippen. Een vers van Anthonie Donker. Het moet toch
indruk op me hebben gemaakt, de laatste regels ervan kan ik me
nog herinneren. Het gaat over een Weens danseresje dat in Davos
aan tuberculose sterft:
Ze was zo lieftallig en bedorwn.
Schertsend is zij deze nacht gestorven.
Op winteravonden kon je je op straat alleen maar amuseren door
met je kop tegen een lantaarnpaal op te lopen.
Een weinig uitverkoren meisje - er is iets met haar mond - nodigt
een schaar vrienden en vriendinnen uit om 's avonds te komen ver-
duisteringsdansen. Haar ouders zijn weg en zullen die nacht niet
thuiskomen. En ze heeft een slingergrammofoon met Amerikaanse
en Engelse jazzplaten. Ze heeft zich uitgesloofd, er is van alles aan
drank en hapjes. Het dansen begint schuchter, maar als de lichten
uitgaan moet je op je gevoel afgaan. De ouders komen toch thuis.
De vader veegt brullend de kamer schoon en daar staat dat meisje
midden in de ravage met haar scheve mondje vol tanden.
'Wat ben je groot, jongen!' zegt mijn blinde oom en tast naar mijn
hoofd. Met een hoed en een pijp gaan we naar films van boven de
achttien, bij voorkeur Franse noirs met veel liefde en zelfmoord, in
de goedkoopste bioskoop. Ik draag een Egyptisch linnen regenjas
met een fietsriempje als ceintuur. Daarbij een golfbroek, witte kabel
kousen en sportschoenen.
Mijn vriend en ik hebben joodse vriendinnen. Hun namen wekken
meer emoties in ons dan die van Truus of Toos. Ze zijn, vinden wij,
erotischer en hun respons is steeds zo argeloos. Maar snel verliefd en
spoedig boos worden ze met de dag psychotischer.
Beneden woont een aardige jonge vrouw met driejarig dochtertje.
21