kunnen laten aanleggen om de bezitlozen aan hun wintervoorraad
te helpen. Maar op dat idee zouden de pastoor en ook de bezitlozen
zelf nooit gekomen zijn. Zij keken hoog op tegen de vertegenwoor
diger van hun eeuwig heil. Een armelijk huisje met aardappels in de
voortuin zou hem volstrekt ongeloofwaardig gemaakt hebben. De
pastoor accepteerde zijn welstand even vanzelfsprekend als de ham
men, de biefstuk en het spek waarvan de meeste boeren hem in de
slachtmaand rijkelijk voorzagen. Tijdens de oorlog deed in het dorp
het praatje de ronde dat hij zijn hele familie in het westen er rijkelijk
van meedeelde. Dat gaf hem de faam van een vrijgevig mens.
De oorlog en de Duitse bezetting brachten in korte tijd meer be
weging in de schijnbaar onveranderlijke samenleving dan eeuwen
daarvoor. Door de komst van de Duitsers verdween plotseling de
werkeloosheid. De jongeren werden ergens in het Grootduitse Rijk
tewerkgesteld. De meeste ouders beklaagden zich daar niet over.
Ieder ander lot voor hun kinderen dan uitzichtloze werkeloosheid en
armoede was hun welkom. Bovendien werden de boerenzoons niet
vrijgesteld van deze arbeidsdienst en dat was een teken dat er einde
lijk gerechtigheid was gekomen. Dat ze sinds de komst van de bezet
ter ook nog kinderbijslag kregen en dat de boeren moesten smeken
om werkvolk zorgde voor een milde stemming tegenover de Duitse
soldaten op het dorp. Dat waren merendeels ook boerenjongens uit
Beieren of Pruisen die aanvankelijk hun uiterste best deden om een
goede indruk te maken. Sinds er een blijvende Ortscommandantur
in de school gevestigd was, met later zelfs een hoofdkwartier in de
pastorie, woonden groepen soldaten 's zondags de mis bij. Niets wat
zo verbroedert als hetzelfde geloof. Een soldaat die naar de kerk gaat
en zijn handen vouwt om te bidden kon geen echte vijand zijn. Diep
in hun hart waren de meeste dorpsbewoners zich wel bewust dat de
Duitsers de vijanden waren die het land bezet hielden, maar op voor
hen onbegrijpelijke wijze was daardoor het leven ten goede ver
anderd. Er was voor het eerst voor iedereen brood op de plank, er
was werk en er was een eind gekomen aan de uitzichtloosheid van
hun bestaan. De meesten waren daarom zeker niet anti-Duits. Er
waren zelfs heel wat arbeiders en ook boeren die openlijk voor hun
produitse gezindheid uitkwamen.
De man die het meest onbewimpeld van zijn produitse gezindheid
blijk gaf, was de pastoor. Niet dat hij op de preekstoel aan politiek
deed. In de uitoefening van zijn ambt hield hij politiek en gods-
26