de antichrist die in het oosten heerste en die zeker ook het westen
onder de voet zou hebben gelopen als het Duitse volk zich niet van
zijn roeping bewust was geworden. Wat betekenden voor een klein
volk als het Nederlandse de ongemakken van de bezetting bij deze
grootse opdracht? Deze wijsheid spuide de pastoor niet op de preek
stoel. Hij koos daarvoor de meer geletterde en beter gesitueerde ge
lovigen uit. Ik herinner me de pastoor in heftige discussie met mijn
vader. De kaart van Europa, een grote wandkaart uit de bezette
school afkomstig, bedekte de hele huiskamertafel. Mijn moeder
stond met een hoogrode kleur van opwinding een kan Pittokoffie te
zetten in de keuken. "Ze hebben ruzie, geloof," zei ik tegen haar. We
hoorden de pastoor zeggen: "Als ze Stalingrad eenmaal hebben, dan
is het gebeurd met de Russische beer. Dan komt er vrede en komt
ons land weer vrij, al blijven we natuurlijk nauw verbonden met het
Duitse Rijk."
"Amerika en Engeland zijn er ook nog," zei mijn vader. "Bovendien
is Rusland een onmetelijk land. Het grenst aan God, zegt Tolstoi. En
als die moffen hun geschiedenisles hebben geleerd, dan weten ze
hoe het met Napoleon is afgelopen. Als ze voor de winter geen door
braak geforceerd hebben, vriezen ze vast in de Russische steppen. Let
op mijn woorden...!"
De pastoor lette niet op de woorden van mijn vader. Hij sloeg met
driftige vuist op de landkaart en riep met bezwerende stem die ik
herkende van als hij uitviel tijdens zijn preken: "Het communisme
wordt hier verslagen, hier, bij Stalingrad. God zal deze onderneming
zegenen."
"Amen," zei mijn moeder. "Als hij nu maar zwijgt!" Het was niet
duidelijk of ze mijn vader of de pastoor bedoelde.
"De geschiedenis zal het uitmaken," ging mijn vader door. "Als goed
vaderlander hoop ik dat de moffen hier in de pan gehakt worden."
"Als goed Christen moet je hopen dat ze hier het communisme een
halt toeroepen zoals de Christenheid dat vroeger de Islam gedaan
heeft. In die zin zijn de Duitsers onze bondgenoten."
"Onze bondgenoten," zei mijn vader smalend. "U weet toch dat ze
de Joden vervolgen! Onze organist mag zijn beroep niet meer uitoe
fenen, hij moet een ster dragen en zich elke dag melden bij het ge
meentehuis."
"Elk volk krijgt het lot dat het toekomt," zei de pastoor. "De Joden
hebben hun lot over zich afgeroepen."
"Ach wat! Wat heeft onze organist daarmee te maken. Hij is boven-
28