dien een Christen."
De pastoor gaf geen krimp. "Altijd moeten de goeden onder de
kwaden lijden. Dat is een levenswet waar je niet aan ontkomt."
Toen mijn moeder merkte dat ik mee stond te luisteren, pakte ze me
bij mijn arm en duwde me de keuken uit naar buiten. "Ga spelen,"
zei ze, "dat is geen spek voor jouw bek."
In de kerstnacht van 1942 zaten we zonder organist. Mijn vader
speelde zelf op het orgel en vanaf de orgelbank dirigeerde hij weer
een Missa Solemnis van Perozi. Met heftige bewegingen van zijn
lichaam en korte felle rukken van zijn hoofd, met de mimiek van
een volkstheateracteur hield hij bassen, tenoren, sopranen en alten
in de pas. Af en toe schoten zijn ogen vuur als de tenoren in de war
winkel van kruisen en mollen de weg kwijt raakten. Na de nachtmis
zei hij tegen mijn moeder dat hij op het punt had gestaan om tijdens
een valse inval van de tenoren bij het Sanctus de orgelklep dicht te
smijten en van bovenaf de kerk in te roepen, dat je geen kerstfeest
kon vieren als de organist in een concentratiekamp zat. Maar de
gedachte dat hij daarmee het leven van de organist in gevaar kon
brengen, had hem weerhouden. Eerst na de bevrijding hoorde ik dat
mijn vader de organist met zijn gezin bij bevriende boeren had laten
onderduiken.
Natuurlijk preekte de pastoor weer over de vrede en over de velen
die huis en haard hadden verlaten en in den vreemde het kerstfeest
vierden. Het Jezuskind van de kerstnacht zou zijn kleine kudde
beschermen. De verkleumde gelovigen zaten gelaten te luisteren. Ze
verwarmden zich met stoven tegen de vrieskou. De meesten hadden
zwartgeverfde klompen aan tegen koude voeten. Af en toe viel er een
klomp met dof gebonk op de plavuizen. Soms begon iemand on
bedaarlijk te hoesten. Toen de pastoor met verheffing van stem zei
dat eenmaal de vrede als de zon in het oosten zou opgaan begon
mijn vader te hoesten. Het werkte zo aanstekelijk op het koor dat
alle zangers meerstemmig gingen meehoesten. Het werd pas weer stil
toen de pastoor zijn hoge kansel was afgedaald.
De relatie met de pastoor werd steeds koeler en afstandelijker. Stalin
grad was allang geen discussiepunt meer. Toch bleef de pastoor gelo
ven in de onoverwinnelijkheid van zijn Duitse vrienden. Het was
geen geheim in het dorp dat de commandant en zijn officieren tot
de geregelde gasten op de pastorie behoorden. Pas in de loop van
29