Veldstra
Arjaan van Nimwegen
Veldstra was een aardige man. Dat zijn de ergsten. Hun gekwetst
zwijgen is oorverdovender dan het gevloek van onsympathieke man
nen. En voor de bijl moeten ze allemaal, helden en anti-helden, de
grove wereldveroveraars en de kleine mannen in hun goudgele
wereld van Boccherini, glaasje wijn en met de poes op schoot dom
melend boven een goed boek dat niet echt weet te boeien. Ze grijpen
naar wapens die liggen te roesten in hun achterhoofd. En in hun
weerloosheid kunnen ze gevaarlijker zijn dan ze zelf mogelijk had
den geacht.
Veldstra had niets op met gevaar. Het woord had hij vervangen door
risico, en dat werd gedekt door Jan Hamers, zijn financieel adviseur
en verzekeringsman, die hem eens per jaar opzocht om te praten
over dekkingen en lijfrentes 'waar we dan ook een stukje leven in
kunnen onderbrengen'. Veldstra wilde geen stukjes leven onder
brengen in iets anders, en lijfrente deed hem altijd denken aan lijf-
lucht, maar Jan Hamers stelde hem gerust en zei dat het niet zo gek
was dat hij daar wat huiverig tegenover stond, als Boogschutter. 'Het
is je negende huis,' zei hij. Een assuradeur die aan astrologie deed,
het bleef hem verbazen. Maar alles was gedekt, van glas tot blijvende
invaliditeit, van uur tot uur en in alle seizoenen.
Neem deze voorjaarsochtend. Veldstra, ziet, de dag komt aan. De
zon scheen door de lange vitrages voor de glazen deuren naar de
tuin, en van buiten klonk opgetogen vogelgeluid. Hij stelde zich
voor het glas op, keurde het licht en neuriede een stukje Pergolesi
dat hij de avond daarvoor had gedraaid. Als hij het gordijn iets terug
schoof, kon hij zich zien in de weerspiegeling van de ruit. Jammer
van die bril, maar hij had nog een lekkere bos haar. Het rood ver
toonde nauwelijks grijze strepen. 'Sommige mensen hebben talent
voor geluk,' dacht hij, 'en daar kon ik best wel eens bij horen.'
De moed zonk hem in de schoenen.
Christina kloste de trap af. Veldstra's eigen elf. Hij draaide zich om
en zag haar gezicht met de haarslierten eromheen. Blond met een
zweem van zijn rood, maar nu vooral grauw.
'Dag mop,' zei hij. Ze snoof en ging aan tafel zitten. 'Hoi pap,' zei
ze toch nog. Werelden van zieleleed in haar gebarsten stem. 'Geen
talent,' dacht Veldstra. Maar het kon de leeftijd zijn. De liefde mis
schien, of iets met school. Hij wachtte zich er wel voor om ernaar
47