anderen waarmee je ook rekening moet houden, omdat je tenslotte
in hetzelfde huis woont en dat er - vanzelfsprekend - omstandig
heden waren die. Hij keek naar de kat, die zich in het poederachtige
zonlicht bij de deuren zat te wassen. Pootje over het oor: bezoek.
'Je gedraagt je of je hier op bezoek bent,' zei hij zwakjes.
Er dook weer eens een citaat op, zoals zo vaak tijdens deze gerituali
seerde gesprekken.
Zwevend als zeepsopbellen
tegen het bovenlicht:
wil mij in dit gedicht
liever niet meer zo kwellen,
meisjes van toen.
Bezoek heette dat gedicht, en het stond in het enige bundeltje
dat van hem was uitgegeven. Want Veldstra was dichter geweest en
wat hij aan die periode van ongemotiveerde opwinding had over
gehouden was een hang naar citeren. Vroeger hardop, de laatste
jaren vooral in stilte, sinds de irritatie bij anderen manifester werd.
Toch geen slecht gedicht, Bezoek.
'Zo voel ik me ook,' zei Christina. 'Of ik op bezoek ben.'
Veldstra deed of hij haar geschrokken aankeek. Dat meende ze
natuurlijk niet. Ook dramatische uitspraken vonden hun plekje
binnen dit ritueel. Iris kauwde rukkerig op haar boterham.
'Toe nou,' zei Veldstra.
'Als het aan jou ligt, blijft alles zoals het is,' snerpte Iris. Ze bedoelde
hem, niet Christina.
'Wat zou er volgens jou moeten veranderen?' vroeg hij. Toen trof
hem een blik zo vol hoon en afkeer dat hij zich verslikte. Toch keek
Iris wel eens vaker zo, besefte hij. Hij kende die lach wel, dat kille
vuur in haar nog altijd mooie ogen, en ook die houding, met die
verkrampte schoudertjes, kwam hem bekend voor. Dat zou hij wel
veranderd willen zien.
'Altijd dat gehakketak,' prevelde hij.
'Shit,' zei Christina.
'Zeg, toe nou,' zei Veldstra.
'Fuck.'
'Christina, moet dat nou?'
'Kut.'
'Zo is het wel genoeg.' Veldstra zette zijn ogen aan tot fonkelen.
'Ik ben weg,' zei Christina, en schoof haar stoel met een klap tegen
50