Zo had hij nu bijvoorbeeld Tinka aan zijn kop. Zeventien was ze, en
hij zou het altijd een beetje blijven. Toen wist hij zeker dat de wereld
voortaan een onbeweeglijk decor zou vormen voor het theaterstuk
dat zij tweeën opvoerden, met de rest van de mensheid als figuran
ten. Tinka dansend op een feestje, haar ogen gesloten, wiegend op
een ritme dat uit haarzelf kwam. Tinka liggend tussen de varens die
zo kriebelden, met rode blossen op haar Botticelli-gezicht en glinste
rende ogen. lm dan weer op het braakliggende landje achter haar
huis, met de blauwe maan die door haar miniatuur-krulletjes scheen:
'Je weet dat ik je nooit...'
'Het lijkt wel een masker,' zei Iris ineens. Het was zo'n ongewone
opmerking dat hij hem verstond.
'Dat gezicht van je,' zei ze. 'Die glimlach. Die superieure grijns. Jij
hebt het leven in je zak. Ik kan lullen wat ik wil, je hoort me toch
niet. Moet ik schreeuwen?'
'Dat doe je al,' zei hij.
'Maar je hoort me niet. Je hoort niks en ziet niks en zet je masker op
en gaat naar je werk. God.' Ze siste iets onverstaanbaars en stond op
van de tafel.
'Ik weet dat jij het ook niet makkelijk hebt,' raadde hij maar.
Iris bracht haar gezicht vlak bij het zijne en trok een brede, parodis
tische grijns. 'Lui,' zei ze, en ze klakte weg over de tegels. Er zat wat
in. Hij ruimde de tafel af en hoorde de buitendeur met een energieke
klap in het slot vallen.
'Ze is eeuwig jong,' dacht hij, zonder te weten wat hij bedoelde.
Maar het suste hem.
Geen ochtend was anders. Hij kust zijn kind, hij kust zijn wouw En
strijdt den ijd'len strijd, bromde hij even grimmig terwijl hij de fiets
uit het hok schoof, maar op de gracht richtte hij de blik al weer op
de lichtgroene boomkruinen en besloot gelukkig te zijn. Hij had ooit
voor zichzelf uitgemaakt dat het onmogelijk was om somber te zijn
als je onder de oude bomen op de werf fietste en door het middel
eeuwse licht achter het koor van de Grote Kerk. Zelfs op motregen
dagen was je daar opgenomen in iets. Veldstra wist niet precies waar
in, maar het moest raken aan geluksbesef. Zo had hij het indertijd
ook geformuleerd, en die gedachte had hij vastberaden genoteerd in
een handgebonden boekje dat hij voor zulke ingevingen bij zich
droeg.
Er zaten al mensen op de terrassen, want de cafés serveerden tegen-
52