woordig ontbijtjes, voor als je een lang feest had gehad. De kleume rige twintigjarigen zagen eruit als mensen die op het punt staan om zich te verdoen zonder briefje achter te laten. Ze hoorden niet meer bij hem, de enkele keren dat hij meende dat hij een gezellige avond mocht gaan stappen. Maar het was niet gezellig, het was vol en warm in de cafés en het stonk, en de clientèle was een troep slechte acteurs: doelbewuste, humorloze jongens en meisjes, die hem wan trouwend opnamen voor ze zich weer aan hun carrièreplanning wijdden, en bij wie hij zich beschaamd voelde, omdat hij ook zo was geweest. Althans zo jong als zij. Meestal meed hij die plaatsen. Op zomeravonden passeerde hij de terrassen, de breedsprakige verhalen van de wanhopige jongens, de vreugdeloze lachbuien van de radeloze meisjes, allemaal fris, sportief en vastberaden, blond en stevig en besloten de wereld te verbijste ren. Ze kenden de trucs en waren doodsbang om door de mand te vallen. Vind je mij niet een leuke, dolle meid? Veldstra hoefde ze godzijdank niet meer te versieren. Hij was een bedaarde heer op een degelijke fiets en met een markante, doorleefde kop. Want dat is de wraak van de lelijke mannen: als ze ouder worden, worden ze alleen maar interessanter. Jong zijn hoefde lekker niet meer. De toren rammelde flarden Bach en hij maakte dat hij weg kwam. Hij was niet meer bestand tegen Bach, die man van ernstige har monie en een wereldomspannend systeem. Hij zocht zijn harmonie liever in de krullen van al die onbekommerde Italianen, van wie de namen net zo klonken als hun muziek: de Scarlatti's en Frescobaldi's en Cimarosa's, en zelfs de zoete Boccherini. Ze fladderden om hem heen in zijn werkkamertje op de hoek van de Zoetebroodjesstraat, het kleinste hoerenbuurtje van de vrije wereld, ze zweefden boven alle dingen uit en zongen dat het allemaal niet zo belangrijk is. De hoeren stonden al in hun deuropeningen. Ze knikten hem vrien delijk toe, de zwaargebouwde Colombiaansen. Met die uitbuiting viel het vast wel mee. Vanaf de beide uiteinden van het straatje ruzieden twee salsa-nummers tegen elkaar in en Spaans kletterde over de klinkers. Wie zou er nog reizen naar verre landen? Zijn werkplaatsje lag op de hoek van de Drukkersdrift, met uitzicht op de glimmend nieuwe zeventiende-eeuwse pomp met zijn vrolijke grafitti. KUT. FRPS. NEUKEN. MMOM. Allemaal in lippenstiften- rood. Hij deed de deur achter zich dicht en keek rond. Zijn kluis. Zijn schrijn. Handenwrijvend boog hij zich over de grote schragentafel 53

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 1995 | | pagina 53