met de kartonnen stad. Die mat nu al bijna anderhalve meter in het vierkant, en de nieuwe uitbreiding in het zuiden vorderde gestaag. De classicistische huizen langs de boulevard waren bijna klaar, maar de schouwburg zou hem nog veel plakkerige uren kosten. Maar ze hadden recht op theater, zijn bewoners, ze hadden al regelmatig geklaagd over het gebrek aan vertier in hun kartonnen straatjes en huizen: het kleine Italiaanse palazzo van Tinka, het glazen huis van Maria, het stadskasteeltje dat hij aan Iris had gegeven. Van het elfen huisje van Christina waren de kleurige luikjes afgebroken, die moest hij gauw eens herstellen. En aan de rand, tegen de singel, het mos groene parkje met het witte landhuis, waar een kleine, in het zwart geklede jongen rondzwierf. Hij hield zijn hoofd schuin en bewoog het over de daken en toren tjes. Hij zweefde boven een eigen gebied, zoals hij vroeger, als kleine jongen, onaanraakbaar in zijn bed boven de wereld zweefde, die hij kon denken tot een oord van harmonie. Op zijn achtste was hij aan de stad begonnen te bouwen en het was een boeiende gedachte dat ze gegroeid was als een echte stad: in uit dijende cirkels, met doorbraken en sloopwerk van klungelige bouw sels uit de eerste jaren, met planologische missers en achterbuurten en alles wat een stad tot een plaats maakte. Plaats, plek, daar ging het om. De kaarten en plattegronden. De grenzen die dingen bepaalden. Eilanden, die meer houvast bieden dan amorfe vastelanden, steden die muren moesten hebben, woorden als rechtsgebied, stadsban, die zekerheid boden. Alleen binnen de getrokken grenzen, de opgerichte muren, bestond werkelijkheid, daarbuiten woelde de chaos, die alleen van bovenaf, zwevend in bed, bezworen kon worden. Zijn bed vloog zelden meer. Dat lukte maar niet, met Iris erin. Maar nog steeds zweefde hij hier boven de dingen, als de kristallen krullen van Corelli en zijn makkers. Hij knikte begaan om al het leed, en schaamde zich dat het hem alleen maar terloops raakte. Soms zei hij in gezelschap dat de ellende in de wereld hem schokte, want veront rusting is sympathiek. Maar hij bemande zijn kartonnen vesting en voelde zich onkwetsbaar en schaamteloos gelukkig. Hij was een zondagskind. Dat bleef hij verbeten volhouden tot iemand het tegendeel bewees. Genoeg gemijmerd. Hij waste de vuile boel af onder Muziek voor miljoenen, zette koffie en schoof aan zijn werktafel. Hij duwde de cassette in de videorecorder, zette TV-toestel en com puter aan, opende een nieuwe file en tikte de naam in. SEASPUNK. 54

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 1995 | | pagina 54