komen paarden te kort om het woekerende vlas te oogsten. Stront
vliegen irriteren niemand meer. Het vee laten ze met rust. In augus
tus sprongen er hier nog veulens rond. Uilen mijden het daglicht
minder en minder. De smederij heeft er een nieuwe knecht bij. De
inzameling voor bladgoud op de torenspits verloopt voorspoedig.
Het dorp bloeit. In de straten reikt de geur van nectar tot ons middel,
warm en tastbaar als fijne droppels dauw. Wij waden door een
zwangere roes van dagelijkse goedlachsheid, wat zich uit in blozende
wangen, als zuurtjes fel gekleurd. Het pleintje zoemt van plezier.
Kinderen pesten elkaar nog zelden. Oorvijgen zijn schaarser dan
Godsbewijzen. Boeren groeten hun koeien. Hinkende honden
krijgen etensresten toegeworpen. De kapper knipt haren, scheert ver
weerde kinnen en bemoeit zich nauwelijks nog met zijn begrafenis
nering. Ouwe wijven, gezeten onder het lommer, giechelen on
wennig als zij vlaswerksters met een middagje vrijaf met opgetrok
ken rokken zien krijgertje spelen met hun jongste grut. Kasteleins
stralen goedgemutstheid uit en brengen ongevraagd pullen bier naar
tafels die zuinig teugjes nemen. Ach ja, ons pastoor is uitgenodigd
door de bisschop; het schooltje wordt opgeknapt met blank hout en
fleurig in de verf gezet... vogels twinkeleren van 's ochtends vroeg
tot voorbij de schemering... Zus is dood! Dreifüss, na maanden
wachten op uw antwoord heb ik besloten mijn aanbod als niet
gedaan te beschouwen. U kwetst mij. Het zij U vergeven, maar Zus
is dood, ziet U... Ik ben alleen met mijn kwaal in een huivering
wekkend vrolijke omgeving, en mijn vingers zijn zwarter dan ooit.
Mijn tenen zweren en ik durf niet meer in de spiegel te kijken sinds
ik mijn neus niet meer voel. Ja! Ik blijf mijn vingers in mijn aars
steken... zoveel mogelijk dan toch, jazeker... ik overweeg hetzelfde
met mijn neuspunt te doen. Mijn lach is zuur. Ik vrees mijn werk
te verliezen. Ik volhard in uw therapie, ik volhard mijn verstand
gezond te achten, maar mijn krachten nemen af; mijn geest wordt
brozer en mensen ruiken dat. Zus is dood! Op het werk word ik mis
handeld. U weet waarschijnlijk niet hoe wreed arbeiders onderling
zijn. Het lijkt wel alsof zij er vanaf hun kinderjaren in hebben door
geleerd. Hoe nauwgezet zij hun passie voor sarcasme uitbouwen tot
terreur is werkelijk de schepping onwaardig. Goed, daar ben ik wel
aan gewend geraakt, maar Zus is dood. En mijn smoesjes zijn op.
Hamer en beitel mag ik niet meer hanteren. Ik ben gedegradeerd tot
handzager. Twaalf uur per dag duw ik mijn zaagblad door blokken
Naamsche steen. Dan met mijn linkerhand, dan met mijn rechter, al
11