Brief 5
Dreifüss,
Doktertje Mensenvriend, hoe maakt U het? Ja, het kan verkeren. Ziet
U, ik ben genezen. Maar niet dankzij U. Alvorens ik U nog eenmaal
in mijn hart laat kijken - op uw antwoord zal ik niet meer wachten -
wil ik mij onderscheiden van de doorsnee Verrottingslijder door U
te vervloeken noch te prijzen, maar op mijn beurt hoffelijk en met
gepaste consideratie te informeren naar uw welzijn. Schenkt U de
dolende mens uw aandacht maar, leef! Kwijn voor mijn part, of heel
uw eigen kwaal. U bent per slot van rekening aan gene zijde, daar
ik mij aan het eind van deze laatste brief tot Zus vervoeg. Vanavond
zullen de flambouwen naderen, en mag ik mijn beulen aanschou
wen. Misschien schuwt men het voeren van flakkerende lichtjes,
omdat men mij voor een lafaard houdt. Maar ik zal niet vluchten.
Niemand hoeft mij te besluipen. Ik wacht geduldig op de roffels die
galmen gaan. Ziet U, ik ken geen angsten meer, maar niet dankzij U.
Vanmiddag op de steenhouwerij is mijn bloed gaan stromen,
hebben mijn venen Haat gesluisd en mijn lichaam verwarmd. Voor
het eerst in mijn leven balde de innerlijke strijd in mij zich tot een
vleselijke daad. Nu ik hier zit, omringd door relikwieën uit het
aardse leven, geuren uit het verleden; tussen vezels huid die wij hier
in al die jaren hebben achtergelaten op stoelleuningen, bestek en
randen van de schouw, te midden van herinneringen aan Zus die als
vlekken schaduw langs de wanden lekken... nu ben ik de mens
geworden die ik al jaren zocht. Gelijk al het leven vind ook ik de
bevrijding aan de monding van de Dood, alwaar ik vederlicht,
drijvend op kolkend helderrood sap, met beenderen als spanten,
verbeelding als zeil en overtuiging als roer behoedzaam naar binnen
wordt geloodst. De stoel tegenover mij, waar Zus zat, kraakt. Het
kussen is lichtjes ingedrukt. Wanneer zij opstaat om haar boek te
pakken hoor ik bladzijden klapperen in de tochtstrook die haar
rokken teweeg brengen. Uit haar lege mok wervelt de geur van haar
geliefde anijsdrank omhoog. Poes schurkt zich tegen haar schrale
kuiten en spint behaaglijk. Zus is terug. Nee, ik ben bij Zus. Dreifüss,
je zou eens moeten zien hoe ordelijk en doorleefd gezellig tegelijk
wij het hier hebben. Bent U nog eenzaam? Zus wist zeker dat U het
hardop heeft gezegd: Ik ben eenzaam. Zus en ik echter hebben hier
zevenentwintig jaar gewoond. Wij, met onze boeken, rituelen en
13