steun zoekende vingers knepen wit in de plooien van zijn zoons broek. Ik schoot de gevallen oude baas van achter mijn werkstuk te hulp. Legde mijn hand onder de oude heer zijn broze borst om hem als een ziek schaap op te richten, toen zijn zoon baste: 'Laat 'm liggen, we zijn hier niet van de Charitas, dan mot-ie z'n poten maar optillen.' Toen ik ontdaan omhoog keek, zag ik Baas' tweede gezicht. Nu keek ik weer in dat tronie en hoorde Zus fluisteren: Nee, ik heb niet geleden. Maar nu ben ik hier en overal, mijn liefste. Wij kunnen nog lang samen zijn. Wil je bij me komen, luister dan naar je hart. Alleen de jouwe. Kinderen heb je niet en ik ben hier. Ik luisterde naar heel mijn lichaam en voelde mijn vingertoppen jeuken. Mijn vingers begonnen te gloeien. Mijn hart bonsde en schepte bloed als bladen van 'n waterrad. Tintelend boorden kleine straaltjes bloed mijn capillairen binnen en verdrongen daar de grauwe kleur van mijn huid. Mijn neuspunt werd warm. Mijn ogen priemden de ruimte in. Mocht er een berg zijn, ik wist deze te ver zetten. 'Patroon,' zei ik, 'Zus is dood. U hoeft daar niet mee te spotten. Zus is al weken dood en ik weet niet waar of hoe dat gebeurd is. Ziet U, ik wist ook niemand raad te vragen, 's Ochtends heb ik haar nog gesproken, toen ik thuiskwam was Zus weg en Dood. Dat wist ik zeker. Broer en Zus voelen dat aan gelijk 'n moeder aan haar tepels merkt dat haar kindje roept. Heeft u soms geen broers of zussen?' 'Broer en Zus! Viespeuk dat je bent. Moet je zien hoe je er bij zit. Je vingers nog maar net uit je aars en ik moet geloven dat jullie broer en zus zijn? Smeerlappen zijn jullie. Jullie verspreiden ziektes, hoe vlugger ratten verdrinken hoe beter... je weet dat ik op je let. En nog wat, ik mag op mijn eigen Hof spotten met wie ik wil, ook met dat kneukeltje van jou. Nog één keer verzaken en je staat op straat.' Ik bleef hem aankijken. Wars van elke bezinning brandden mijn ogen bij hem naar binnen. Ik was brutaal. Hij wendde zijn hoofd af en leek zijn woede te verbijten, toen ik 'n valse trap tegen mijn arm kreeg waarmee ik de zaag weer in beweging moest brengen. In mijn hoofd flitste een fel licht op... ik stond op, maakte mijn baas voor varken uit, spoog een taaie fluim op zijn bovenlip, gespte mijn broek dicht en liep het Hof af. Ik hoorde hem vloeken en tieren. Knecht Paladijn kreeg zijn orders. 'Ik ben niet bang... nooit meer ben ik bang,' sprak ik tegen Zus. Zus sprak terug... een bezwering. Knecht Paladijn stelde zich op voor het houten deurtje dat toegang verschaft tot de straat. Zijn handen 17

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 1995 | | pagina 17