noot (nr. 47) een oordeel uit over haar poëzie, n.a.v. van een gele
genheidsgedicht van haar aan de Harderwijkse hoogleraar Johannes
Pontanus. Meertens zegt daarin dat dit gelegenheidsgedicht ver
achter staat bij haar toch al niet bijster hoogstaande poëzie in de
Zeeusche Nachtegael. Zonder een lans te willen breken voor de
dichterlijke gaven van Johanna Coomans wil ik toch opmerken dat
er geen duidelijke aanwijzingen en criteria zijn om aan te nemen dat
het werk van deze dichteres onderdoet voor het gemiddelde werk
van haar mededichters.
Het is niet zonder meer duidelijk wat Meertens bedoelt met niet
bijster hoogstaand. Bedoelt hij dat haar werk tamelijk platvloers,
artistiek gebrekkig, weinig verheven, weinig dichterlijk etc. is? Een
uitvoerige analyse en vooral een vergelijkend onderzoek waarin alle
dichters van de bloemlezing en ook tijdgenoten-dichters betrokken
worden, zou uitsluitsel kunnen geven. Daarbij zouden de artistieke
criteria die in de tijd van Johanna Coomans golden en die waarmee
wij als 20ste-eeuwers gedichten beoordelen duidelijk moeten worden
onderscheiden. De opmerking van Meertens lijkt me even subjectief
als oppervlakkig, en alleen berustend op een indruk die haar werk op
de moderne lezer achterlaat. De indruk van beroemdheden als Jacob
Cats, Huygens, Anna Roemers Visscher en zelfs Hooft en Vondel in
hun jeugdwerk is niet altijd die van hoogstaande poëzie. Spitsvondig
gerijmel en rijmend verstandelijk geredeneer, versierd en gevuld met
de toen zeer gewaardeerde demonstratie van kennis der Klassieke
Oudheid is dikwijls de uitkomst van onze artistieke waardebepaling.
Het is niet mijn bedoeling om in het kader van een beknopt artikel
over Johanna Coomans een uitvoerige vergelijkende analyse te
geven. Wat ik wel wil, is aandacht vragen voor een Middelburgse
dichteres, die in staat was een bijzonder geslaagd en algemeen
gewaardeerd gedicht te schrijven volgens de in haar tijd heersende
dichterlijke normen.
Het is niet nodig haar hele oeuvre - dat overigens betrekkelijk klein
is - daarvoor in behandeling te nemen. Een gelegenheidsgedicht,
een dichterlijk volwaardig genre in de zeventiende eeuw, is voldoen
de om tot andere conclusies te komen dan alleen maar 'niet bijster
hoogstaand'. Ik denk dat verder onderzoek van haar hele werk mijn
conclusies alleen maar zullen staven.
Anna Roemers Visscher
Johanna Coomans was dus de enige Zeeuwse dichteres die mocht
30