kunst ook mocht zijn, dit geluk was duidelijk onvoldoende voor de zeventiende-eeuwse vrouw. 'Maer noch ontbreeckter wat aen dees begaefde Maecht, Dat is dat sy die naem van Maecht te lange draecht:' Het zal je in het openbaar gezegd worden! Het bewijst wel hoe vrij moedig men over deze zaken sprak en vooral dat de enige en ware roeping van de Maecht, de ongehuwde vrouw, het huwelijk en het moederschap was. Niet alleen een nauwlettend toehoorder als Jacob Cats, die in zijn op stapel staand gedicht Houwelijck de rol van de vrouw uitvoerig heeft beschreven en vooral voorgeschreven, zal instemmend geknikt hebben. Ook de rest van het gezelschap zal de Middelburgse dichteres bevestigd hebben in haar grotere volkomen heid als vrouw en als dichteres boven haar Amsterdamse gast. Johanna eindigt haar welkom dan ook met de wijze levensles dat meer dan artistieke arbeid het huwelijk pas volmaakt geluk zal schenken, 'want het meeste ontbreekt u nog.' Zij had ook kunnen zeggen, dat Anna nog niet meetelde in de wereld van de gehuwden. In hoeverre ook hier weer sprake is van jalousie de métier en van superioriteitsgevoel van eigen status als moeder-dichteres boven die van de maecht-dichteres, laat zich raden. Wordt hier een algemeen geaccepteerde moraal van die tijd aan gewend om enig gevoel van artistieke minderwaardigheid te com penseren? Ook Middelburg heeft haar godin die zeker niet onderdoet voor die van Amsterdam! Als dat de achterliggende gedachte is van het Middelburgse welkomstgedicht, dan ligt die goed verborgen achter de oprecht klinkende goed-Zeeuws-goed-ronde wens dat Anna zo snel mogelijk de huwelijkse staat met bijbehorende kinderen moet verkrijgen. Erg geëmancipeerd naar onze maatstavan klinkt het allemaal niet. Maar we mogen aannemen dat de dichteres een algemeen geaccep- teeerde opvatting vertolkte, en dat van een indiscrete aanslag op het privéleven van Anna geen sprake was. Andere Zeeuwse nachtegalen nemen in hun welkomstzangen aan Anna het thema van haar maag dom weer op. Haar gastheer zelf, Simon de Beaumont, veroorloofde zich een heel wat grover toon dan Johanna, al zal het allemaal wel als plagerij bedoeld zijn. Uit haar dichterlijke antwoorden blijkt Anna er niet aangeslagen door. Zij pareert alle toespelingen hoffelijk en geestig en ze vraagt vol belangstelling waar, nu de lente was weer gekeerd, de Zeeuwse Nachtegaal toch bleef. 38

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 1995 | | pagina 38