enigszins onder een dikke laag woordroest en -schilfers, wat het lezen geen ontdekkingstocht meer maakt, maar een moeizaam voorthinken van het ene (overigens soms prachtige) detail na het andere. Of is ook dit gedicht een tot in de details letterlijk verslag van een nachtelijk verblijf op dit verloren schip en meer dan een baldadig spel van metaforen? Zoals ook veel andere - en vooral de Zeelandse - gedichten heel realistische situaties beschrijven, die door de metaforiek en de reflexie (letterlijk: weerspiegeling) van de dichter ver boven die realiteit uitstijgen. In zijn laatste mij bekende bundel, Late zwemmer (1992), resten nog maar drie gedichten die reminiscenties aan zijn verblijf in Zeeland oproepen. Alle andere gedichten komen uit een andere kraam kamer. De stad is zijn nieuwe leefmilieu geworden. Zijn dichter schap lijkt zijn natuurlijke woon- en leefmilieu ontgroeid te zijn. Dit gaat gepaard met pijn en verlies. Er treedt vervreemding op ten aanzien van het land dat zijn dichterschap heeft bevrucht. In het gedicht 'Herhaling' (pag.12) bezint de dichter zich op de waarde van de herinnering en op zijn binding met het gebied. Van de herhaling Geen baas zijn over je ontvankelijkheid denk ik bij Kruiningen, bij Kruiningen alweer. De hoge molens malen voor een verte, wit beton van een centrale blinkt, er drijft een stuk kanaal tussen de akkers. Moet ik van deze kavels onder druk van mijn herinneringen houden? Aan al dat kale onderhout komt exportf-uit te groeien. Ik tors de wereld niet, zij duldt mij op een dijk. Ook hier treedt met zijn schimmen de god door jonge scheuten van het gras op weg naar Wemeldinge. Zij sjilpen en vervloeien. Een langgerekte ganzenvloot drijft westwaarts teutend westwaarts langs de groene boeien. Nog steeds is Zeeland in staat de schimmen uit zijn verleden op te roepen. De lezer die geen kennis heeft van het laatste boek van de Odyssee, boek 24, zal die uit de berm opduikende god waar schijnlijk voor een jeugdige bermtoerist aanzien. Maar het gedicht 37

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 1995 | | pagina 37