moet ook iets aan de academisch klassiek geschoolde interpreet
overlaten! Mij gaat die uit het (klassieke) land van nowhere op
duikende Griekse god te ver. Maar goed, ter wille van een juist
verstaan een kleine exegese: de god die met zijn schimmen door
de jonge scheuten van het gras treedt, is een verwijzing naar het
begin van boek 24 van de Odyssee, waar de god Hermes, bood
schapper van de goden, maar ook beschermer van de reizigers en
begeleider van de zielen naar de onderwereld (psychopompos),
de zielen van de dode vrijers oproept uit het paleis van Odysseus
en naar de Hades brengt. Hermes jaagt de schimmen voor zich uit
als een troep piepende vleermuizen. De regel 'Zij sjilpen en ver
vloeien' kan nu pas volledig duidelijk zijn. De vraag hoever een
dichter gaan mag (kan) in zijn verwijzingen wil ik hier niet aan de
orde stellen, maar mij stoort zo'n stukje veronderstelde, tamelijk
specialistische kennis in een overigens weinig kryptisch gedicht als
een specimen van nieuwe rederijkerij. Wel bevindt het gedicht zich
met de regel 'Ik tors de wereld niet' al in de Griekse mythologie
met een andere god, nl. Atlas, maar ik vind dat amper een excuus
voor een plotseling heimelijk optreden van Hermes.
De Zeelandgedichten zijn echter schaars geworden. In totaal zijn
er maar drie gedichten in deze bundel die direct met Zeeland te
maken hebben. Het heeft er de schijn van dat de Zeeuwse Pegasus-
bron aan het opdrogen is. Maar heeft Leeflang werkelijk de kraam
kamer van de zee en het land, dat samen Zeeland oplevert, ver
laten? Gemeten naar de locatie en de typerende attributen van
het landschap als het water, de zee, de dijken, de vogels, kortom de
flora en fauna enz. is Zeeland nog maar sporadisch herkenbaar.
Maar Zeeland is veel meer dan zichtbare feitelijkheden. Het einde
loze, het alomvattende, het alomtegenwoordige van lucht, water en
land, het eenheidsgevoel met het onzichtbare, zijn elementen die
Zeeland op een veel dieper niveau typeren. In deze diepte ligt de
kraamkamer van Leeflangs poëzie.
Het laatste gedicht van deze bundel besluit al zijn poëzie als een
soort apotheose aan Zeeland, zonder dat Zeeland er zichtbaar en
feitelijk aan te pas komt, maar dat adequaat het Zeelandgevoel
weergeeft dat ik aan het begin signaleerde. Het gedicht heet 'Late
zwemmer' en het geeft niet voor niets zijn titel aan de hele bundel.
De dichter zoekt na de onderdompeling in het oceanische gevoel
van het heelal, waarin zijn ik niet meer voorkomt, waarin hij dreigt
om te komen, weer de veiligheid van zijn kleren aan het land op,
38