'Narillend van te veel heelal'. De gevaarlijke onderdompeling deze kraamkamer heeft de mooiste gedichten opgeleverd. Het ondenkbaar dat Leeflang daar niet steeds zal terugkeren. Late zwemmer Voorbij de derde bank houd ik mij drijvend flauw watertrappend en niet moe. Er loopt een deining, hoog en sloom, waarop wat vogels stijgen en verdwijnen. Weer boven zie ik uit een golftop om. Er ligt geen strand. Er schemert kust met hier en daar een licht. Ik daal. De schouderophaal van mijn zee duurt lang, de onverschilligheid is tmag als zomer. Vraag, de stilte, wedervraag. Ik kom in dit gesprek niet voor, ga er aan onderdoor en voel de trek, deksel, plank, lamp in schuimend dal, van iets geweest, voor iets genomen. Ver van mijn kleren aan het land gekomen. Ik bek ze aan. Narillend van te veel heelal.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 1995 | | pagina 39