'Narillend van te veel heelal'. De gevaarlijke onderdompeling
deze kraamkamer heeft de mooiste gedichten opgeleverd. Het
ondenkbaar dat Leeflang daar niet steeds zal terugkeren.
Late zwemmer
Voorbij de derde bank houd ik mij drijvend
flauw watertrappend en niet moe.
Er loopt een deining, hoog en sloom,
waarop wat vogels stijgen en verdwijnen.
Weer boven zie ik uit een golftop om.
Er ligt geen strand. Er schemert kust
met hier en daar een licht. Ik daal.
De schouderophaal van mijn zee duurt lang,
de onverschilligheid is tmag
als zomer. Vraag, de stilte, wedervraag.
Ik kom in dit gesprek niet voor,
ga er aan onderdoor en voel de trek,
deksel, plank, lamp in schuimend dal,
van iets geweest, voor iets genomen.
Ver van mijn kleren aan het land gekomen.
Ik bek ze aan. Narillend van te veel heelal.