Het Vreemde Graf (p. 95)
Wanneer ik dood zal zijn, zal men mij begraven
in deze rode grond die ik niet ken;
daar lig ik als een schip in vreemde haven
in een vreemd graf waar ik verbannen ben.
Er groeit een dorenstruik met harde blaren,
het gele gras brandt in de felle zon.
Er is een onrust die niet wil bedaren
en 't land dat golft tot aan de horizon.
Maar in die aarde kan ik niet verteren,
wij moeten elkaar haten voor altijd,
want eeuwig, eeuwig zal ik er ontberen
de zoete schoot die mij ginds was bereid.
In een ander gedicht, 'De Banneling' (p. 118), - de titel is veelzeg
gend - luidt het:
Dit is geen land voor dromen.
Hard is het gras, de kloofwand rood en rauw,
In het gedicht 'Afrikaans Landschap' (p. 97) weer dezelfde ver
vreemding:
Soms schijnt het mij of dit verklaarde landschap
dat niets te raden overlaat,
zo zwart op wit en zonder hartsverwantschap
slechts in mijn blik bestaat.
Tegenover deze gevoelens van een displaced person te zijn in een
land dat hem ziels- en wezensvreemd is, staan de herinneringen
aan het land van zijn jeugd. Het gedicht 'Jeugd' (p. 133), dat hij in
1940 schrijft, begint met de strofe:
O Jeugd: nog geen gedachten, enkel ijle
dromen waarop de ziel zich zacht laat gaan
als bloem op wind of vlinder die een wijle
onzeker in de zomerlucht blijft staan;
Het gedicht 'Calvinisme' is in diezelfde periode geschreven. Dui
delijk staat het vaderhuis in al zijn zwaarte hem voor ogen. Het
11