j 1 V s
1 r|=1
,t rum
T"J J: -LS J 4.1 3 1-5
5
j 3 i
j
I p pi
I A. C*-^-s d-2-+JJ\ <G\^-w
Dan weer is het verlangen de hoop op beterschap van de ziekte
die hem jarenlang verwijderd houdt van 'dit land achter de ramen'
dat onbereikbaar blijft. Maar dikwijls is het verlangen het godsver
langen van de mysticus, dat uit een brandende verlatenheid en
vanuit de leegte van zijn menselijk bestaan in de stilte roept om
God. In de 'Roep in de Stilte' (p. 56 en 57) luidt het:
God, ik heb zolang verlangd
mijn zijn, mijn alles weg te geven,
een bloem te zijn voor U, voor U,
een kelk die Gij vervult met leven;
ik heb zolang naar U verlangd,
van mij is niets dan dit gebleven:
een brandende verlatenheid,
een leegte zonder lied of leven,
een schreeuw die door de stilte scheurt
die mij bijna waanzinnig maakt:
16