dachthebbende aan wie zich het wezen der dingen kan openbaren. Heidegger spreekt van de Gelassenheit, wat niet een passieve ge latenheid is, maar een fundamenteel zich toevertrouwen aan het leven. Het is een wachten op de gunst van het Zijn, een luister bereidheid waardoor de mens openstaat voor de 'toespraak' van het Zijn.7 Niet in de storm of in de bliksem, maar in de zachte luwte van de langs hem strijkende wind openbaart zich het goddelijke.' Opvallend is hoe dikwijls de beelden van de wind, de nog onge repte morgen en de lente als aankondigers van het naderen van dit geheim in Hessels' poëzie een rol spelen. Ik beperk me tot een paar citaten: Ochtend (p. 8) Wat zie je als je in je kamer ligt, de dag aanschemert over 't donkre hout, Adams droom (p. 22) Hij sloot zijn ogen. Af en aan ging boven hem de luwe wind. Meisje (p. 27) De wind wil even met haar haren spelen. De wind steekt uit de hoge bomen over. Het onuitsprekelijke Voortdurend ook is de dichter op zoek naar het woord (het diep gedoken woord zo zoet, zoals Guido Gezelle zegt), dat uitdrukking kan geven aan de diepste werkelijkheid. In zijn pogen de grond der dingen te bereiken verschilt hij niet van de mysticus, die door de goddelijke werkelijkheid wordt aangeraakt, wat hij ervaart als het hoogste geluk. Als de mysticus deze extatische momenten van overgeleverd zijn aan de goddelijke werkelijkheid onder woorden tracht te brengen, moet hij telkens weer erkennen dat die ervaring ineffabile is. 'God is zonder naam en onuitsprekelijk, in haar grond is de ziel even onuitsprekelijk als hij,' zegt Eckhart. Johannes van het Kruis spreekt in dezelfde zin over de mystieke ervaring: 'Wie zou in woor- 22

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 1996 | | pagina 24