den kunnen uitdrukken wat hij hen doet ervaren. En wie tenslotte wat hij hen laat verlangen? Niemand is hiertoe bij machte, dat is zeker; zelfs zij aan wie dit overkomt, vermogen het niet. Want juist daarom laten zij door beelden, vergelijkingen en symbolen iets overstromen van wat zij gewaarworden. Plotinus die het goddelijk wezen aanduidt als de Ene, de Eeuwige, de Eerste, het Hoogste, het Goede, erkent dat het Goddelijke zich onttrekt aan alle begrip en dat het naar zijn wezen ineffabile is. 'We kunnen het Ene omschrijven door te zeggen wat het allemaal niet is.' De dichter moet eveneens zijn onmacht erkennen als hij het er varingsgebied dat de daagse werkelijkheid transcendeert, wil be noemen. Nijhoff spreekt in zijn 'Lied der dwaze bijen' van 'een steeds herhaald niet noemen', en in zijn gedicht 'Satyr en Christofoor': 'Voor mij, ach, onaanraakbaar, wegzuigend door mijn lied.' Boutens heeft het over God die in elk van ons spreekt 'zonder smet van taal of teken'. Jan Luyken spreekt van 'een zaligheid van mij noch niemand uit te beelden'. Wim Hessels kent zowel de verrukking van het woord dat hem zoekt, het woord dat bevrijdend is, alsook de wanhoop dat zijn woorden hem nooit het ene hemelse moment van geluk kunnen doen vangen. Wanhoop (p. 170) Men moest zo kunnen zingen dat het versteend verdriet van heel een leven openwoei als lichte nevelingen naar een verrukkelijk verschiet - men moest zo kunnen zingen dat het ontvluchtende geluk betoverd nederdanste en, was het maar een hemels ogenblik, zich vangen liet. Losrakend van het bestaan, zoals de mysticus die buiten het be staan raakt - in ex-tase -, zoekt ook de dichter niet naar woorden, maar zoeken de woorden hem op. In het gedicht 'De schrijver' (p. 139) zegt hij: 23

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 1996 | | pagina 25