lijk dofgrijs achterland. We tuurden, eindelijk in het Dorp gear riveerd, eens wat rond in het pikdonker, bij de oude school bij voorbeeld, maar weken al snel uit naar een café aan het Plein, waarvan de deur tussen 1953 en 1963 direct toegang gaf tot Sodom en Gomorra, maar nu, in '79, slechts tot de zoveelste inwisselbare gelagruimte. Moedig traden we niettemin naar de bar en in gesprek met de gasten, onder wie Belgen die in het nabije Scheldegehucht De Griete verbleven. Een tanige madame op leeftijd, stomdronken maar goed in de verf, legde tussen het kouten en uitwisselen van consumpties herhaaldelijk een hand op de arm van mijn broer, dat heb ik zelf gezien. Toch Sodom en Gomorra, nog altijd - maar her inneringen? Oude banden aangehaald? Geenszins. 2. De nostalgisch gestemde wil terugkeren. Maar niet naar een plek die werkelijk te betreden is en waar het nog altijd bitter koud kan zijn, onveilig, pestilent of ondraaglijk vervelend; waar het bovendien stikt van de hinderlijke medemens met zijn eigen spoken en projec ties. Het 'thuis' waarheen hij wil terugkeren is geen bestaande plaats waar beperking, ellende en vergankelijkheid niet minder heersen dan hier en nu. Dat thuis is juist zo begerenswaardig om dat het niet meer bestaat - het heeft eigenlijk nooit bestaan, want de voorstelling ervan beantwoordt aan de noden van dit moment. Hoe het werkelijk was of is op de plek van zijn verlangen doet niet ter zake. Hij is tevreden met een beperkt aantal oude opnamen, en wordt gerustgesteld door de zacht voortknoerpende naald en het steeds weer wat toegenomen geknap en geknetter van onoverbrug bare tijd. Het primitieve stadium van zijn aandoening wil hij nooit te boven komen, en daarin verschilt de 'nostalgicus' van de ge schiedkundige. Wieders met kapotte ruggen zoekt hij niet; werkers die na gebed en schaft blij hun zeis loswinden verlangt hij. - Maar steeds als in de schemer van zijn geheugen de glans van de gouden eeuw begint te lichten, blijft hij pijnlijk steken in een oude groef: de hatelijkheid van een oudtante, lafheid in het aangezicht van de vijand, het bloed van een verongelukte op straat, het pas gekregen autootje kapotgetrapt. Hij kan niet anders dan jaloers zijn op dege nen die in de gaping van hun herkomst lukraak een arcadië hebben gesticht. 28

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 1996 | | pagina 30