schakel mijn zwijgen in/ 'ik hoop dat ik
stoor'. En het titelgedicht, tevens ope
ningsvers: 'Streep door de rekening en
onze schoenen verslijten/ dit is een
onvoldoende bewapening/ hoe stil ligt
onze speelbal....' Is het een streep door
de rekening van de dichter dat de taal
van de Vijftigers aan het slijten is, dat de
bewapening tegen deze slijtage onvol
doende is, dat de speelbal van de taal
stil ligt? Met deze begininterpretatie zou
men een heel eind op dreef komen voor
de verklaring van en het inzicht in de
samenhang van de hele bundel. Ik zal
straks aantonen dat Elburg steeds bezig
is om ook het dichterlijk proces, letterlijk
hier op te vatten als het handwerk i.e.
maakwerk van het gedicht, in beeld te
brengen. Er is geen Vijftiger die niet
door het dichterlijk proces geïnspireerd
is. Maar men zou ook kunnen verdedi
gen dat hij met de benaming cyclus hier
gemakshalve een corpus gedichten aan
duidt die in hetzelfde tijdsbestek ont
staan zijn. Of dat hij het ironisch
gebruikt, juist omdat hij zich af wil zet
ten tegen het afgesleten gebruik van
'een cyclus gedichten' met de connota
tie van een reeks keurig uitgebalanceer
de sonnetten.
Veelduidigheid, ambivalentie, opzettelijk
verwarring stichten, chaos aandurven,
het zijn allemaal opties die de experi
mentele poëzie voor zich opeist. Schep
pen vanuit de chaos is een aantrekkelij
ker optie voor de experimenteel dan
vanuit de kosmos, waarin de verstarring
door orde en wetmatigheid op de loer
liggen. Roeren in de oersoep is gewoon
lekkerder dan het magma in pasklare
vormen gieten. Uit de oersoep van zijn
vroegste sensaties waarin het eerste
taalmateriaal zich vormde, heeft de die
per (ont)roerende dichter beelden
omhoog geklutst die te maken hebben
met authentieke Zeeuwse ervaringen.
Zeeland als maatstaf
In 1970, vijfjaar na het verschijnen van
het genoemde Zeeland nummer van
Kentering, krijgt ook de redactie van het
literaire tijdschrift Maatstaf last van het
'Zeelandgevoel'. De banden van de uit
gever Bert Bakker met Zeeland zijn
bekend. Hij was bevriend met de uit Zee
land afkomstige dichter Wim Hessels,
Roel Houwink en anderen uit de kring
van jonge protestantse schrijvers rond het
tijdschrift Opwaartse Wegen. De Zeeuw
se dichters Hans Warren en Hans verha
gen publiceerden regelmatig in Maatstaf.
De toenmalige redactie Gerrit Komrij en
Martin Ros had banden met Zeeland; het
lag dus in de lijn dat er ooit een Zeeland
nummer van Maatstaf zou komen en b.v.
geen Drente- of Limburgnummer of dat
enige andere provincie tot de eer der
Maatstaven verheven zou worden. In
1970 was het zover. Het dubbelnummer
4 en 5 kreeg de ondertitel Zeeland mee.
De dichter Hans Warren en de journalist
André Oosthoek waren de gastredacteu
ren van dit speciale nummer. Jan G.
Elburg is deze keer niet met een gedicht
vertegenwoordigd. Strikt genomen heeft
Zeeland hem na 'tok. tok.' niet meer tot
gedichten geïnspireerd. Hij draagt wel
een artikel bij onder de titel: 'laten we
eerlijk zijn'. Daarin probeert hij zo eerlijk
en zo diep mogelijk door te dringen in de
donkere lagen van zijn afstamming, de
invloeden van zijn omgeving en het taal
gebruik uit zijn eerste kinderjaren. De
verbanden die hij legt tussen zijn dichter
schap en het Zeeuws zijn bijzonder aardig
gevonden, maar ze blijven ook wel erg
speculatief. Om dit te adstrueren: zijn
waardering uitsprekend voor het werk
van Hugo Claus, zegt hij: 'Bij mijn waar
dering voor dit werk is er meer aan de
hand dan generatieverwantschap of clan-
trouw of jeugdsentiment. Hier wordt een
creatief Nederlands gebruikt dat door
het Vlaams is heengegaan, zoals de taal
in mijn gedichten door het Zeeuws werd
gefilterd. Het heeft iets van doen met
oraal genot, met moedermelk en je
moerstaal. Want watje er ook in uitdrukt
en zelfs wanneer je hem alleen schrijven-
derwijs bezigt, taal heeft met de mond,
met de tong, met slikken en kauwen, met
boeren en hijgen te maken. Het hanteren
van de taal heeft, niet alleen overdrach
telijk, verwantschap met duimzuigen.'
Ik zie niet goed waarin al deze orale
bezigheden van een Zeeuwse baby en
kleuter zouden verschillen van die van
elke baby van welke andere landstreek
(in Nederland) ook. Desondanks is de
biologische benadering een legitiem
middel om door te dringen in functie en
betekenis van de taal van een dichter.
Elburg maakt het nog bonter. 'Er is
zelfs,' vervolgt hij, 'regelrechte samen
hang' tussen verorberde mossels, oes
ters, kreeften, krabben, roggeteunis, sui
kerbolussen, zoute boter, ronde boeren
broden en het 'eten, eten eten', dat
jaren later tot slogan in mijn gedichten
werd.'
Elburg legt verband tussen al die Zeeuw
se gerechten en lekkernijen en de orale
gerichtheid die zijn poëzie zo kenmerkt.
Nu zijn er in het hele oeuvre van Elburg
geen Zeeuwse lekkernijen te vinden.
Toegegeven, de verbanden kunnen
onder het taalniveau liggen, met behulp
van de gedichten zelf valt er weinig ver
band aan te tonen. Verder is de orale
gerichtheid van de experimentele
gedichten niet exclusief Elburgs, de poë
zie van Kouwenaar is ervan verzadigd.
Lucebert Campert, Claus e.a. weten
maar al te goed dat de spreek- en kauw
spieren samengaan en dat taal schep
pen en genieten een vorm van eten,
zelfs van zwelgen kan zijn.
Ik denk dat de eet-obsessie van de
experimentele dichters meer te maken
heeft met de honger in oorlogstijd en
het schransen waaraan men zich daarna
kon overgeven. Dat die behoefte bij
Elburg voortkwam uit zijn herinnering
aan kreeften, krabben en suikerbolussen
uit zijn vroegste kinderjaren is twijfel
achtig. Uit de gedichten zelf valt er niets
van op te diepen.
Het enige gedicht in het hele oeuvre van
Elburg dat onmiskenbaar naar Zeeland
verwijstis het genoemde 'tok. tok'. Het
is niet toevallig dat de dichter juist op dit
gedicht de aandacht vestigt in zijn arti
kel: 'als we nou eerlijk zijn', vijfjaar later
in Maatstaf.
Ik citeer: 'In de bundel 'streep door de
rekening' staat een gedicht, waarvan de
inzet mij nog steeds een lacherige kick
geeft: tok.tok./ geen kip te bekennen.
Daar wordt een verband gelegd tussen
bestaan, poëzie schrijven, de rebus op
het zondagse sigarenzakje van opa en
diens YE 131, de boot die hij er later
onderdoor zou zeilen. Daar wordt ook
iets wezenlijks gedaan met het van voor
naar achter lopen op een varende boot
een ogenblik van stilstand.'
Tok. tok
Op het totaal van 59 gedichten die de
bundel 'streep door de rekening' bevat,
is 'tok. tok' het twintigste gedicht, het
16 Ballustrada