mee. Oorlog en vrede natuurlijk. Ik hoorde Moskou branden in de
woorden van mijn vader, ik zag dat eindeloze land dat doodgemar
teld werd. Maar bij Tolstoi werd geleefd, liefgehad, werd veel ge
dacht, Russisch, diep en duister, in Stalingrad stierf men en deed
men verder niets.
Ook Stendhal kreeg een rol in de Napoleontische oorlogen die ik heb
meegemaakt. Julien Sorel, in Rood en zwart, ook een jongen, al was
hij veel ouder, die niet wist wat hij moest doen om snel beroemd
te worden. Je had als burgerjongen in die tijd twee kansen als je ont
snappen wou aan de grauwheid. Eén rode kans, het rood van offi
cieren en van de wapenrok. Zo'n officier werd generaal. Eén zwarte
kans, het zwart van alle priesters. En priesters werden bisschop. En
bisschop kardinaal. Begrijp je? Julien was een burgerjongen, en dat
was ik natuurlijk ook. Dat wist ik. Maar een socialist werd geen pries
ter. En officier werd je als socialist ook niet. Mijn positie, begreep ik,
was eigenlijk nog moeilijker dan die van Julien.
Toen kwam de hongerwinter. Die had in het boek van Tolstoi
kunnen staan. Met gaarkeukens, bedelen met een bakje, een lepel
in je hand. Niet ik, maar andere kinderen. In Amsterdam was de
bibliotheek gesloten, omdat er geen kolen meer waren en er geen
trein meer reed. De verhalen van mijn vader vloeiden veel trager.
Het leven was een soort vertraagde film geworden. Vader zat thuis.
Ik natuurlijk ook, de scholen waren dicht. Ik herinner me hem voor
al als een lezende. In zijn stoel, zolang er licht was, want 's avonds
was het donker, een donker zonder lampen zodat je sterren zag.
Die hele winter was er voor mijn vader één boek, dat op zijn schoot
lag, Spinoza van Dr. A. Vloemans. Dat je zoveel dagen steeds uit één
boek kon lezen, maakte diepe indruk. Wat moest dat voor een boek
zijn? Maar vader was vrij stil. Vertelde dat Spinoza ook lenzen had
geslepen, en dat hij daarvan leefde, omdat hij van zijn wijsheid niet
werkelijk kon bestaan. Maar wijs was hij wel, Spinoza, en alles wat
hij dacht, dat kon hij ook bewijzen. In stellingen. Gewone filosofen
kletsten rustig door. Van het ene naar het andere. Spinoza maakte er
een stelling van en die bewees hij dan.
Eindelijk kwam de bevrijding. Daarom was er feest. Maar het feest
bij ons werd wat vreemd, want moeder zette vader toen plotseling
de deur uit. Met kast en al. Dat was voor haar de bevrijding. Ze had
24