Afwezige aanwezigheid
vrouwenemancipatie begint op gang te komen. Opvallend is dat de
schrijfsters steeds realistischer worden in hun romans, of liever ge
zegd: de werkelijkheid van mens en wereld steeds dichter naderen,
terwijl Bellamy, althans in zijn liefdeslyriek, al het persoonlijke
elimineert en een idealiserend beeld van de vrouw ophangt dat nog
tot ver in de negentiende eeuw zal doorwerken.
Bellamy geeft ten aanzien van Fillis uitdrukking aan zijn aller
individueelste emoties en tegelijk is het voorwerp van zijn passie
niet meer dan een abstractie, een onwerkelijk wezen dat louter
aan zijn verbeelding lijkt te zijn ontsproten. Zeer opmerkelijk is de
lijfelijke afwezigheid van het Zeeuwse meisje, waar Bellamy smoor
verliefd op is blijkens de toon van zijn gedichten en de medede
lingen uit zijn vele brieven die hij schreef. Dankzij die brieven weten
wij wie Fillis werkelijk is.
Het lijkt er bijna op of Bellamy iets te verbergen heeft, zo zorgvuldig
als hij zijn liefje verhult en versiert met de lieflijke naam Fillis. Hij
heeft er kennelijk geen behoefte aan haar identiteit prijs te geven,
evenmin als hij in zijn poëzie probeert haar individualiteit een
persoonlijk karakter te geven. Eigenlijk zou ieder willekeurig meisje
model hebben kunnen staan voor dit onpersoonlijke schimmige
wezen dat uit zijn gedichten oprijst.
Nergens neemt Fillis concreet gestalte aan, maar toch weten wij uit
zijn brieven dat zij een Zeeuwse schone was, een meisje van zeven
tien jaar uit Vlissingen en de dochter van een Vlissingse zeekapitein.
Hij kon haar bij wijze van spreken dagelijks op de boulevard hebben
ontmoet. En waarom ook niet? Of mocht dat niet? Of kon dat
niet volgens de historici? Het zal zeker niet gemogen hebben, want
Fransje Baane was geen partij voor de jonge Bellamy, een bakkers
knecht die niet meer aanzien genoot dan van een niet al te ijverige,
oppassende good-looking jongeman die dagelijks of liever nachte
lijks brood hielp bakken bij bakker Kleeuwens op de Bierkaay, en ver
der winkelbediende en broodbezorger was. Als twaalfjarige jongen
was hij tegen zijn zin in de leer en in de kost gedaan bij een bakker.
Hij moest de kost verdienen; zijn moeder was weduwe, zijn vader
van Zwitserse afkomst stierf toen zijn enige zoon Jacobus vier jaar
oud was.
28