De moeder van Fransje, ook weduwe - de kapitein stierf toen Fransje
twee jaar was - zag niets in een relatie van haar dochter met de zoon
van een weduwe die geen andere ambities had dan haar zoon bakker
te laten worden. Het ziet er dan ook in eerste instantie hopeloos uit
voor Jacob, zoals hij minder officieel heet. Maar deze Jacob was geen
doorsneejongen. Deze vaderloze knaap die gedwongen werd een
ambacht te leren om een eerzaam lid van de Vlissingse samenleving
te worden, hunkerde naar ander voedsel dan naar brood alleen.
Langzaam maar zeker ontwaakt in zijn ziel een niet te stillen honger
naar kennis en schoonheid. Hij leest wat hij aan lectuur te pakken
krijgt om zijn geest te verrijken. Er is niet veel fantasie voor nodig
om ons zijn jeugdjaren tussen twaalf en negentien, de tijd dat hij
bakkersknecht was, voor te stellen. Elke morgen om vier uur uit de
veren zoals bakkers gewoon zijn, de oven aanmaken, het brood
kneden en bakken om het verse brood vroeg in de winkel te hebben.
Daarna de verkoop in de winkel en het bezorgen, het dagelijkse werk
van de knechten. Bellamy zal jarenlang de broodkar getrokken of
geduwd hebben en verlangend hebben uitgezien naar de schaarse
vrije uren, waarin hij zich kon laven aan de wijsheid en schoonheid
van de geschriften die een bevriend dominee die zich zijn lot aan
trok en hem stimuleerde, hem leende. Als hij als zeventienjarige in
vuur en vlam raakt voor de dochter van de weduwe Baane die een
manufacturenwinkel heeft, gaan zijn kansen op een vaste relatie
meteen op in de rookgordijnen die de standsverschillen tussen beide
partijen optrekken.
Maar wel heeft de dichter zijn eerste echte en diepe inspiratiebron
gevonden. Alle huiselijke en vaderlandse gelegenheidsretoriek die
hij tot nog toe met jeugdig enthousiasme heeft beoefend, lijkt niet
meer dan voorbereiding te zijn geweest tot het ontsluiten van de
natuurlijke bron van zijn dichterschap: de zeventienjarige Fransje
met haar 'gul, vriendelijk gelaat, heur lieve, zagte, helderbruine oogen,
statig voorhoofd, rond en hoog, de flauwgebloosde kaakjes, bevalligen
rozemond en lagchende koralen lipjes'.
Dit lieflijke rococobeeldje dat Bellamy van haar vormt, blijkt een
koppige Zeeuwse natuur te hebben. Na de vroege dood van een haar
opgedrongen verloofde, blijft Fransje Bellamy trouw tot ook hij haar
een paar jaar later, veel te vroeg, ontvalt. Zij blijft ongehuwd en
sterft in 1837 te Goes, door de plaatselijke krant gememoreerd als
de geliefde van de dichter Bellamy.
29