gedicht een ons bekende, maar toentertijd nieuwe toon aan. Het vers heeft zich bevrijd uit het benauwende keurslijf van de alexandrijn. Niet meer de dreunende hoefslag van een zwaarstappende Pegasus, de jambische zesvoeter. Die heeft plaats gemaakt voor de lichte pas van de drievoetige jambe, die ongedwongen doorstroomt van de ene versregel in de andere zonder de hinkstap van het rijm. Bij Cats begon het rijm al te verworden tot een eentonige afsluiter van elke versregel; Bellamy kiest voor het rijmloze vers, dat hij uit de Duitse literatuur van de achttiende eeuw heeft leren kennen. Hij heeft geprobeerd de regels die niet door rijmen tot strofische een heden zijn verbonden, met andere klankmiddelen te compenseren. In plaats van klankherhaling door middel van rijm zien we de her haling van zinnen die dezelfde constructie hebben, de zogenoemde parallelle syntagmen als 'Dan is het', 'Dan spreidt een', 'Dan druk ik', en "k Geloof', "k Geloof' wat tevens woordherhalingen zijn. Het ontbreken van het rijm is overigens maar schijn. Het rijmen heeft meer weg van een charmant verstoppertje spelen, een geliefd spelle tje in de achttiende eeuw. Het rijmspel doet wel degelijk mee. Door een schalkse trucage heeft de dichter de rijmen als het ware verstopt in een zekere onregelmatigheid. Bij nauwkeurig tellen blijken er maar vijf versregels te zijn die niet eindigen op een volrijm of een klinkerrijm (halfrijm). Op niet te voorspellen plekken herhalen zich klanken, volrijmen en klinkerrijmen met een frequentie van twee tot vijf maal. Ik heb geen moeite gedaan om na te gaan of er van enige regelmaat in deze rijmklanken sprake is. Ik wil niet de schijn wekken dat schoonheid van poëzie een telbare en kwantificeerbare grootheid is. Wat ik aan wil tonen is dat wat ogenschijnlijk moeiteloos tot stand komt, dikwijls de uitkomst is van een geraffineerd vakman schap, iets wat men de rococokunst zeker niet ontzeggen mag. De sonnetten van Nijhoff, die maandenlang steeds weer aan zijn verzen vijlde, zijn nog altijd de klassieke beelden van deze paradox van spontaneïteit en rationele overweging. De jonge Zeeuwse dichter Bellamy is de innovator van het vrije vers lang voordat de expressionisten het als een noviteit lanceerden. Het woordgebruik is eenvoudig. We kunnen met een moderne term spreken van poésie pariante. Er is geen sprake van metaforen die het vers soms vele gelaagdheden geven. Het vers is grondig geschoond van de classicistische korst van goden en helden. Wat overblijft is het woord, gereduceerd tot zijn prille betekenis en daarom met een 33

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 1997 | | pagina 33