Andréas Oosthoek als luie dichter Lou Vleugelhof
Om eens een andere indeling van dichters te maken dan Aristoteles
die ze indeelt in lyrische, epische en dramatische dichters, voel ik
er voor om een onderscheid te maken tussen ijverige en luie dich
ters. Erg distinctief voor de inhoud van poëzie lijkt deze indeling
niet, ze is in elk geval wel meer in de geest van onze produktie- en
consumptiemaatschappij.
De ijverige dichters beschouwen hun poëzie als werk, ze produ
ceren dagelijks hun portie. Als ik een uitspraak van de dichteres
Helma van Haren moet geloven, doen ze dat tussen negen en vijf.
Zo'n computergeketende muze levert dan natuurlijk een rendement
op van minstens een bundel per jaar. En dat is een hoge produkti-
viteit in deze sector.
De luie dichter is met heel wat minder tevreden. Hij werkt zo nu en
dan, dikwijls met grote tussenpozen. Hij scheidt, om in muzische
taal te blijven, bij vlagen een gedicht af. Hij gaat dikwijls noncha
lant met zijn werk om, publiceert af en toe iets, maar meestal niets,
vergeet en verwaarloost zijn geesteskinderen en vervreemdt ervan.
Meestal is er een impuls van buiten nodig om tot bundeling te
komen.
Persoonlijk heb ik een voorkeur voor deze tweede categorie. De
spreekwoordelijke lichtvoetigheid, vrijheid en losheid van de muze
is meer het prerogatief van haar luie dan van haar plichtsgetrouwe
dienaren.
Andréas Oosthoek is zo'n luie dichter. Zijn eersteling De Bladen
Terug dateert van 1986 en bevat alle gedichten die hij schreef tus
sen 1959 en 1986. Zeven jaar later in 1993 publiceerde hij zijn
tweede bundeltje Tijger en Lam, als nr. 62 in de Slibreeks.
De laatste gedichten die ik van hem las, waren een vijftal gedichten
in de bloemlezing van Zeeuwse auteurs, Licht Zeeuws (Vlissingen
1996).
Om niet de indruk te wekken een luie essayist te zijn eerst deze
mededeling vooraf: wegens plaatsgebrek heb ik mijn oorspronkelijke
beschouwing over het - het klinkt bijna komisch - volledige oeuvre
van Andréas Oosthoek ingekort tot een bespreking van het laatste
gedicht van zijn eerste bundel. Dit gedicht sluit wonderwel aan bij
zijn latere poëzie. Bij een bundeling van deze essays t.z.t. hoop ik
de beschouwing in haar oorspronkelijke omvang te herstellen.
27