uit in de parallellie van de vier uitroepende frasen die met het 'bij
woord van verwondering' bij uitnemendheid 'Hoe' beginnen. Met
recht stel ik dat dit gedicht is gemaakt van verwondering. Natuur
lijk is het de verwondering van de dichter, maar in haar objectieve
registratie lijkt ze deel uit te maken van de natuurobjecten en daar
om juist des te indringender. Het is een universele verwondering.
In en door de taal is de realiteit vereenvoudigd tot een paar lijnen
en kleuren. Enkele vormen zijn zo bij elkaar gebracht in de kunst
matige microkosmos van het gedicht dat de totale realiteit van vier
seizoenen aanwezig is en zo tegelijk van alle seizoenen van altijd.
Zo'n gedicht lijkt een snelle schets met vlugge hand neergekrab
beld, maar door de hand van de meester is elke lijn trefzeker en
met grote precisie uitgezet. Alleen de aandachtige lezer wordt voor
zoveel schamelheid rijkelijk beloond.
37