Mistral
De rage
Johan Everaers
In Malaucène zag ik hem terug op de markt naast een groente
stalletje zittend en genieten van de frisheid van een watermeloen.
De lelijke schrammen aan zijn benen waren niet nieuw. Boven had
ik al gezien dat hij ook minder fortuinlijke landingen had gemaakt.
Ik groette en gaf te kennen dat een lift er wel in zat. "Merci quand-
même." Hij moest naar Marseille en wachtte tot vrienden hem
kwamen oppikken. O.K., des te beter, want ik wilde nog wat in het
dorp rondkijken. Van hier was Petrarca dus ooit vertrokken voor
een voettocht naar de top van de Mont Ventoux. Een barre tocht
die lange tijd in beslag nam. En de deltavlieger? In enkele minuten
was hij neergedaald van de achterzijde van het weerstation tot de
Source du Groseau. Hij had de spanning behoorlijk opgevoerd.
Kijken en nog eens kijken. De diepte peilen. Zou hij nu wel of niet?
En de windsnelheid? Nogmaals meten en nogmaals het zeil goed
uitleggen. Bij de sprong mocht er niets misgaan en kwam het aan
op kleine nauwkeurigheden. Hij was de eerste die ik een dergelijke
onderneming op de Mont Ventoux zag uitvoeren. Geheel in het
zwart gekleed. Zwart hemd. Zwarte korte broek. Simpele gympen.
Zijn zweefzeil was diep roze. Door zijn hobby had hij alles om door
mij onsympathiek te worden bejegend en toch gebeurde dat niet.
Hij had iets aardigs. Hij was niet sportief en niet macho. Hij sprong
op een moment dat de drukte voor hem nog geen groot publiek
kon betekenen. Maar er was nog iets anders. Een soort onverschil
ligheid in zijn ogen die verried dat hij er op was voorbereid om
voor de laatste keer te springen. Nog één keer van zo'n hoogte naar
beneden. Nog één keer die spanning. Zijn laatste contact met de
twinkelende witte keien was niet perfect geweest. Een beetje schuin
en wankelend kwam hij los. De altijd aanwezige raven waren
geschrokken van deze twintigste-eeuwse Icarus en ze slaakten hun
rauwe kreten in de ijle lucht. Hij zakte in een gat van zo'n vijf
honderd meter diep en ik had hem nog een tijdje gevolgd met m'n
verrekijker. Ik had er geen flauw vermoeden van waar hij zou neer
komen en ik was verrast dat ik hem in het dorp beneden terugzag.
Zijn spottende blik zei dat ik hem onderschat had. Zijn prestatie
had geen indruk op me gemaakt, maar toch was ik verheugd over
het weerzien.
5