Namen
en er is een diepe, zwarte toon gekomen in de dingen, oud en
dromerig en vertrouwd
zo regent de regen
daarom geef ik geen namen
ik ga maar en ben.
"Ik geef geen namen," beweert de dichter bij herhaling. Maar eigen
lijk doet hij niet anders dan namen noemen. Deze paradox heeft
me altijd geïntrigeerd. Voor de mysticus is alles naamloos, want
alles is goddelijk en dus identiek. De dichter echter kan daar niets
mee. Het geven van namen is zijn enige bestaansgrond. De dingen
alleen goddelijk noemen zou het einde van zijn dichterschap be
tekenen. De dingen bij name noemen is zo fundamenteel voor de
dichter, dat de opsomming en de herhaling zijn meest oorspron
kelijke stijlmiddelen lijken. Ze zijn ook ouder dan de vergelijking
en de metafoor. Oude bezweringsformules, religieuze evocaties,
psalmen, gebeden en litanieën zijn cumulaties van verbale en
syntactische herhalingen. De stijlmiddelen die Van Schagen hier
hanteert, zijn de opsomming (enumeratio), de herhaling (repetitio)
en het parallellisme (het gelijke zinsverloop), zoals ze in de Oude
retorica beschreven worden en zoals ze voorkomen in de oosterse
poëzie, onder andere de Psalmen. Van Schagen is geen beeldend
dichter, zijn vers is mededelend en inhoudelijk van aard. Het is
inhoudelijke poëzie, zonder poësie pariante te zijn die meer het
karakter heeft van praten in de omgangstaal. Zijn nar spreekt in de
stijl van de Prediker en van de Psalmist: hij zet zijn 'namen' kracht
bij door ze te herhalen; regen is eindeloze herhaling van druppels;
de regenmaker brengt heel de werkelijkheid in de ban van zijn
bezweringen. Het ontbreken van beelden in de zin van metaforen
wordt rijkelijk vergoed door de onophoudelijke aandrang op de
werkelijkheid om haar geheim prijs te geven in de opsomming van
al haar verschijningsvormen. Tegelijkertijd relativeert de dichter
zijn bijna religieuze zwaarwichtigheid door zijn formuleringen te
betitelen met narrenwijsheid. De dichter is de nar van 'ik zie, ik zie
wat jij niet ziet', en hij loopt alziend door de verschijnselen zoals
ook de regen alles doordringend aanwezig is. Dit natste gedicht
27