'Werkelijkheid'.
Van Schagen, die als juridisch medewerker aan een Verzekerings
bank dapper moest meedoen aan deze werkelijkheid, poneert zijn
maatschappelijke belangrijkheid in een hoogst onpoëtische taal: "Ik
doe zaken." Banaler, gewichtiger en tevens leger kan al niet. Als
een dichter dat zegt, wees dan op je hoede. Zaken doen heeft de be
tekenis van bezig zijn met big business, maar dat kan een dichter
nooit menen. Hij neemt zaken doen in de geringe betekenis van
dingen doen, maar geeft er het gewicht aan van zakendoen, waar
door zijn spot en geringschatting direct al door deze drie woorden
heenschemert en ze een optimaal poëtische lading krijgen. Nogal
dikdoenerig geformuleerd, maar ik weet voorlopig geen betere om
schrijving van de werking van deze drie openingswoorden. De vol
gende regels van het gedicht stellen me in het gelijk. Het gedicht is
te overtuigend om het niet in zijn geheel te citeren. Het is een
prachtig staaltje van ironie, alleen de laatste strofe vertelt hoe voor
hem de echte werkelijkheid is geworden: arm, zwart, mager, saai,
schraal en verdrietig. In zo'n werkelijkheid is hij liever een gevoel
loze straatsteen dan een mijnheer achter een heel groot bureau.
Werkelijkheid
Ik doe zaken
ik heb een heel grote schrijftafel
en mijn gezicht staat moeilijk
ik praat in een telefoon
en ik heb een mijnheer
die juffrouwtjes kan laten werken
en nog meer mijnheren
de juffrouwtjes ruiken zo lekker
ze ruiken allemaal verschillend
de mijnheren zijn in grote jassen
ik bloos er wel van
het lijken wel Engelsen
en ik begrijp niet waarom ze doen wat ik vraag
er was veel zaken vandaag
het waren allemaal bedenksels van mensen
er waren veel dikke die duwden en waren onwillig
ik begreep niet waarom ze zo koppig waren
34