Een houtje in zee er waren magere met valse haakjes en er zat veel in de knoop het was precies het kistje met oudroest en touwtjes van mijn grootvader ik was een vreemdeling toen ben ik maar gaan wandelen in de bosjes het was een arme dag, de straat was nat de zwarte boompjes hadden honger die trok hun magere vingertjes krom de wind zei verdrietige verhaaltjes het novemberlicht was saai en schraal achter vervelende wolken maar in mijn hart bonsde de opstand en ik zei: ik wil een straatsteen zijn. Aandacht voor het geringe, het onbetekenende, en het schijnbaar nutteloze is opvallend aanwezig in Van Schagens poëzie. Niet het grootse en dramatische gebaar, geen dionysisch levensgevoel, niet de zucht naar verte en avontuur, geen diep doorvoeld gedachten- goed en hemelbestormende idealen; alles wat in jaren voor en na de Eerste Wereldoorlog bij veel dichters de boventoon voerde, is opvallend afwezig bij deze stille nuchtere Zeeuw. Hoewel, helemaal afwezig is het niet, maar het dient als achtergrond, als zwijgende getuigen van de kleine dingen die in fel contrast staan met de onaandoenlijke verhevenheid van het grootse en dramatische; bij voorbeeld in het gedicht 'Houtje'. het houtje drijft op de zee het kleine houtje op de grote zee het voelt zich erg eenzaam eerst leek dat drijven wel wat zo afwisselend en tegelijk zo wijd maar op den duur wil je toch meer vastigheid en er is ook helemaal geen conversatie je komt bijna nooit een ander houtje tegen 35

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 1997 | | pagina 35